De afgelopen zes jaar onderzochten STOWA en tien waterschappen in het kennisprogramma ‘Bouwen met Natuur in stromende wateren’ of halfnatuurlijke ingrepen in beken een merkbaar positief effect hebben op de waterkwaliteit en de ecologische situatie. "Voor de meeste beken in Nederland blijkt het goed te werken."
Is het mogelijk beekbodems op te hogen door bovenstrooms zand in de beek te strooien en de stroming haar werk te laten doen? Wat gebeurt er met een beek als er takken of boomstronken in worden gelegd en welk effect heeft het maaibeleid? Dat zijn de belangrijkste vragen die binnen het programma ‘Bouwen met Natuur in stromende wateren’ zijn onderzocht, maar ook werd gekeken naar mogelijke risico’s en de vraag hoe deze aanpak zich verhoudt tot de wet- en regelgeving.
Volgens Pui Mee Chan, vanuit STOWA projectleider, hebben zulke maatregelen een positief effect op de waterkwaliteit en de ecologische toestand van de beken. “Deze aanpak werkt, vooral bij beken die in de basis op orde zijn. Zulke ingrepen zijn minder succesvol bij kaarsrechte ‘kanalen’, om maar een extreem voorbeeld te noemen. Kijken we naar de Nederlandse wateren dan is het grootste deel gelukkig geschikt om te verbeteren met halfnatuurlijke maatregelen.”
Bij deze maatregelen mag de natuur deels haar eigen gang gaan. Het blijkt volgens Chan inderdaad het geval dat het zand dat in de beek wordt gestrooid op de juiste plekken terecht komt. “Je krijgt zo een beek met verschillende diepteprofielen. Dat is goed voor de planten en dieren. Als je bomen in het water laat liggen, heeft dat invloed op de stroomsnelheid. Dat is ook weer goed voor de biodiversiteit, want je creëert zo een habitat voor verschillende soorten, in het water en tussen de takken van de boom.”
Bij de afronding van het kennisprogramma ‘Bouwen met Natuur in stromende wateren’ verscheen een korte folder met informatie over de aanleiding, het doel en de belangrijkste resultaten van het programma. “Binnen het project hebben we ook al aandacht gehad voor kennisdeling en de implementatie binnen de waterschappen. Met deze folder, maar ook op andere manieren, hebben we geprobeerd om niet alleen de link te leggen met hydrologen en ecologen, maar zeker ook met de onderhoudsmensen. Zij moeten het werk immers uitvoeren.”
Andere mindset
En deze aanpak vraagt een andere mindset, denkt Chan. “We hebben gezien dat de wet- en regelgeving ruimte laten voor natuurlijke maatregelen. Risico’s als wateroverlast bleken ook beperkt en beheersbaar. Wel vraagt het werken met de natuur meer flexibiliteit. Als we nu een boom in het water leggen, is die boom over vijf tot tien jaar vergaan. Dat is iets fundamenteel anders dan een sloot regelmatig schoonhouden.”
Maar het vraagt niet alleen andere manier van kijken, ook van organiseren. Chan merkt op dat bij veel waterschappen wordt gewerkt met verschillende budgetten voor inrichting en onderhoud, waarbij het onderhoudsbudget vaak veel kleiner is. “De maatregelen die wij hebben onderzocht, vallen in principe onder onderhoud. Maar je bent op deze manier ook bezig met landschapsinrichting. Het zou mooi zijn als ons onderzoek ook bijdraagt aan het wegnemen van organisatorische barrieres binnen de waterschappen.Dat zou in dit geval veel winst voor de ecologoie betekenen”
Of de onderzochte maatregelen ook winst opleveren in de strijd tegen de droogte, zou volgens Chan nader onderzocht moeten worden. “Toen wij met het onderzoek begonnen, ging het nog niet over droogte, maar juist over de angst voor wateroverlast. Nu praten we veel meer over het vasthouden van water. Ik zie zeker raakvlakken met onderwerpen die nu besproken worden, bijvoorbeeld de bufferzones. En sowieso is de ecologische toestand van een gebied van belang. Biodiversiteit gaat niet alleen over dat ene mooie vogeltje of een zoemende libelle. Het gaat ook om indicatoren voor een robuust en weerbaar systeem. En dat hebben we zeker nodig.”