Co Verdaas, dijkgraaf van Waterschap Rivierenland, ziet de bijdrage van waterschappen aan maatschappelijke opgaven steeds groter worden. Zij worden volgens hem belangrijke partners bij gebiedsontwikkeling door aan de voorkant kennis en kunde in te brengen. Met een waarschuwing: wees wel rolvast.
door Hans Klip
De cirkel is eigenlijk rond, zegt Co Verdaas als hij het over zichzelf heeft. Al vroeg was Verdaas gefascineerd door water en sinds ruim een jaar is hij dijkgraaf van Waterschap Rivierenland. “Vraag me niet waarom, maar ik zat als jongetje dag en nacht aan de waterkant. Ik was urenlang aan het vissen, ook als ik niets ving.”
De liefde voor water bleef een constante, al voerde zijn loopbaan hem meestal langs andere onderwerpen (zie kader Fysieke leefomgeving als rode draad). Drie jaar geleden verhuisde hij met zijn vrouw naar een woning in een oude steenfabriek net buiten Nijmegen. Die ligt pal naast de Waal en een aantal uiterwaarden met plassen. Ze houden ook bij hoogwater droge voeten, vertelt hij. “Geen dag is hetzelfde aan het water. Bij onze bijna dagelijkse wandeling kijken we goed naar wat er gebeurt. Zijn de visjes in het warme deel actief? Is de ijsvogel weer aan het nestelen?”
Verdaas combineert zijn functie als dijkgraaf met die van hoogleraar Gebiedsontwikkeling aan de Technische Universiteit Delft, waar hij een deeltijdaanstelling heeft. Het gesprek meandert langs onderwerpen die zijn grote belangstelling hebben, zoals de interbestuurlijke verhoudingen, de veranderingen in de rol van waterschappen en de waarde van de Omgevingswet. Onvermijdelijk komt meteen de coronacrisis aan bod.
Hoe is het om dijkgraaf in deze roerige tijd te zijn?
“Net zoals voor iedereen geldt: bijzonder. De eerste dagen van de crisismaatregelen was er veel onzekerheid bij Waterschap Rivierenland. Hoeveel personeelsleden zouden ziek worden? Afvalwaterzuivering is een van onze vitale functies en daarbij kunnen we ons geen kwetsbaarheden permitteren. Gelukkig hebben slechts enkele medewerkers ernstige coronaverschijnselen gehad en zijn ze nu hersteld. Vrij snel zijn we in een nieuwe werkelijkheid van digitaal werken terechtgekomen. Ik probeer ook in coronatijd in verbinding te blijven met de negenhonderd medewerkers.”
'Een betrekking als burgemeester of wethouder trok me niet aan, omdat ik me te veel met politieke actualiteit zou moeten bezighouden'
Na uw aantreden in april 2019 als dijkgraaf van Waterschap Rivierenland vertelde u aan dagblad De Gelderlander dat deze functie eigenlijk de enige was waarvoor u interesse had. Waarom?
“Een leuke vraag. Na mijn kortstondige avontuur als staatsecretaris van Economische Zaken (Verdaas sneuvelde na een maand over reisdeclaraties uit zijn tijd als Gelders gedeputeerde die niet juist zouden zijn, red.) dacht ik dat ik nooit meer voor een positie in het openbaar bestuur in aanmerking zou komen. Dit was persoonlijk een drama. Ik wil niet in een slachtofferrol vervallen, want ik heb de bonnetjesaffaire zelf mogelijk gemaakt. Na een jaar ben ik volledig in het gelijk gesteld, al heeft dat geen krant gehaald.
Toch kwamen al vrij snel de eerste verzoeken. Maar bijvoorbeeld een betrekking als burgemeester of wethouder trok me niet aan, omdat ik me te veel met politieke actualiteit zou moeten bezighouden. Dijkgraaf van Waterschap Rivierenland was de enige functie waarvan ik dacht: als die vrijkomt, meld ik me in ieder geval. Toen dat vorig jaar gebeurde, bleek het van twee kanten een match. Nadat ik te horen kreeg dat ik het werd, was ik vooral ontroerd. Het voelde als thuiskomen.”
Wat ziet u als uitdagingen voor waterschappen?
“Zeker gezien de steeds grotere extremen in het weer is er veel te doen. Bij zowel een traditionele opgave zoals waterveiligheid als een nieuwe zoals droogte is samenwerking met andere overheden en private partijen essentieel. Onze eigen opgaven raken ook steeds meer verweven met andere maatschappelijke vraagstukken als circulaire economie, energietransitie en een miljoen extra woningen.
Waterschappen kunnen niet meer sectoraal hun werk doen, maar zoeken steeds meer de verbinding. Waar we voorheen konden afwachten, brengen we nu aan de voorkant van processen onze kunde en kennis in. Volgens Kees Vonk die al lang als secretaris-directeur bij Waterschap Rivierenland meeloopt, is het onrustiger dan ooit. De rust zal ook nooit meer terugkomen.”
'Het is belangrijk om als waterschappen rolvast te zijn. Rijk, provincies en gemeenten bepalen de ruimtelijke keuzes'
Bestaat niet het gevaar dat waterschappen zich met alles en dus eigenlijk met niets gaan bezighouden?
“Het is belangrijk om rolvast te zijn. Rijk, provincies en gemeenten bepalen de ruimtelijke keuzes. Neem klimaatbestendig bouwen. Na onze inbreng in een vroeg stadium kan een gemeente of provincie nog steeds besluiten om op een voor het waterschap minder gunstige plek te bouwen, maar het proces is dan wel transparant geweest.”
Heeft het werk als dijkgraaf uw kijk op interbestuurlijke samenwerking nog veranderd?
“Nee, ik ben altijd van de school geweest dat overheden zich samen moeten verhouden tot een maatschappelijke opgave. Denk van daaruit na over wat iedere overheid kan bijdragen. Het zit in het genetisch materiaal van de waterschappen om zich dienstbaar te maken aan het grotere geheel. Als wij een bijdrage aan een andere opgave kunnen leveren, doen we dat. Maar waterschappen mogen ook best saai in de goede zin des woords zijn, omdat ze hun taken naar behoren vervullen. Laten we dat koesteren.”
U zit samen met Kees Jan de Vet (dijkgraaf van waterschap Brabantse Delta) namens de Unie van Waterschappen in de Studiegroep Interbestuurlijke en Financiële Verhoudingen. Die deed onlangs in een discussiedocument de oproep om als één overheid bij grote opgaven te werken. Wat houdt dat in?
“Burgers verwachten dat de overheid soepel als een geheel functioneert, maar in de praktijk kan dit nog duidelijk beter. De huidige structuren bevorderen niet altijd een harmonieuze samenwerking. Gesprekken lopen vaak via de sectorale lijnen van het Rijk, terwijl we juist als handelingskader de samenwerking in regionaal perspectief willen hebben. Wij pleiten voor een op maat gesneden interbestuurlijke aanpak voor elke opgave. Ook is er behoefte aan vernieuwingen in structuren, werkwijzen en instrumenten om effectief als één overheid te opereren.”
'Uit een recent onderzoek blijkt dat het gros van de Nederlanders zich veilig voelt als het gaat om water. Op zich een fantastisch compliment maar er is een keerzijde: houden mensen ook van ons?'
Als u met bewoners praat, wat merkt u dan dat het waterschap beter over het voetlicht kan brengen of anders kan doen?
“Het is een gek soort paradox. Mensen klagen zelden of nooit over de werkzaamheden van het waterschap. Uit een recent onderzoek in opdracht van het Hoogwaterbeschermingsprogramma blijkt dat het gros van de Nederlanders zich veilig voelt als het gaat om water. Op zich een fantastisch compliment maar er is een keerzijde: houden mensen ook van ons?
Wij doen steeds meer aan de zichtbaarheid van Waterschap Rivierenland, onder meer via sociale media, omgevingsmanagement en participatietrajecten. Maar we zouden bij wijze van spreken een mobiele waterzuivering op een groot plein in een stad moeten neerzetten. Dat communiceert veel sterker. Mensen voelen geen verbinding meer met wat er gebeurt nadat ze het toilet doortrekken. De les van de coronatijd is dat elke inwoner ertoe doet voor het goed functioneren of omvallen van het collectief. Deze les moeten we meenemen in ons eigen werk.”
U bent behalve dijkgraaf ook deeltijdhoogleraar Gebiedsontwikkeling. Heeft deze combinatie een meerwaarde?
“Het combineren van beide is zeker een plus. Mijn leerstoel gaat over de toekomstige inrichting van Nederland. Dat raakt aan onderwerpen als de energietransitie en de Omgevingswet waarmee ik me bij het waterschap bezighoud. Ik begrijp goed hoe andere overheden tot hun overwegingen komen.”
Wat ziet u als het belang van gebiedsontwikkeling?
“Het is bij uitstek een vak van lange adem. In mijn oratie van vorig jaar haal ik een mooie metafoor van Henk Goudappel aan: gebiedsontwikkeling is als het biljarten op een schip op open zee. Je schakelt bij het verbinden van ruimtelijke opgaven continu tussen schaalniveaus, sectoren en korte en lange termijn. Het waterschap wordt hierbij steeds meer een partner. Daar zit ook mijn eigen passie. Ik besef tegelijk dat een bijdrage aan gebiedsontwikkeling een illusie is zonder een goede waterzuivering en het vangen van muskusratten. Want anders is het waterschap ongeloofwaardig.”
'We kunnen niet zoals nu in verschillende nota’s staat, de landbouw vooruithelpen én de natuur verdubbelen én een miljoen woningen bouwen'
U geldt als een van de grondleggers van de Omgevingswet. Wat verwacht u dat met de wet wordt bereikt?
“De Omgevingswet integreert 26 sectorale wetten. Het voordeel is met name dat keuzes over de inrichting van Nederland op alle niveaus binnen één kader worden gemaakt. Het maakt besluitvorming ingewikkelder en zal voor veel discussies zorgen, maar op een andere manier kan het gewoon niet.
We kunnen niet zoals nu in verschillende nota’s staat, de landbouw vooruithelpen én de natuur verdubbelen én een miljoen woningen bouwen. De Omgevingswet zorgt ervoor dat de puzzelstukjes in elkaar vallen. Het is zaak om conflicterende belangen in één visie samen te brengen en politieke keuzes te maken. Dat is voor mij de essentie van democratie. Waterschappen hebben de prettige positie dat ze meedoen, maar niet zelf hoeven te kiezen.”
Wat verandert door de Omgevingswet aan het werk van waterschappen?
“Er moet een waterschapsverordening conform deze wet komen. We gaan toe naar doelvoorschriften en schrijven niet meer het hoe voor. Een forse verandering. In de toekomst handhaven wij dus ook op doelvoorschriften. Daarvoor kunnen we wel handreikingen geven, maar bedrijven en bewoners krijgen meer vrijheid om het anders te organiseren. Dat stimuleert creativiteit en innovatie.”
Nog een boodschap voor waterprofessionals?
“Ik wil meegeven dat we er met elkaar toe doen. Uit de hele wereld komen mensen kijken naar onze watergovernance en hoe we daarmee onze laaggelegen en drukbevolkte delta zeer leefbaar hebben gemaakt. Het zelfbewustzijn van de beroepsgroep mag daarom wel wat groter zijn.”