Industriële lozingen van opkomende stoffen in de rivieren vormen een risico voor de drinkwaterproductie. Denk maar aan de GenX-affaire in Dordrecht en omstreken. Harrie Timmer, hydrologisch onderzoeker bij Oasen, zet zich in voor nieuw beleid. ‘Preventie is het belangrijkste.’
Tekst Dorine van Kesteren
Drinkwaterbedrijf Oasen trof in 2016 significant verhoogde concentraties perfluoroctaanzuur (PFOA) aan in het oevergrondwater van de Beneden Merwede. De oorzaak: lozingen van het Amerikaanse chemiebedrijf Chemours, vroeger DuPont geheten, dat een vestiging heeft in Dordrecht. Het gevolg: grote maatschappelijke onrust. Het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat vroeg Oasen en het RIVM dan ook om te onderzoeken of er inderdaad reden tot zorg was.
Het bleek dat er al veertig jaar PFOA zat in het rivierwater van de Lek, de Noord en de Nieuwe Maas. Ofwel: vanaf het eerste moment dat Chemours zijn afvalwater begon te lozen. Duidelijk werd ook dat de concentratie nooit boven de gezondheidskundige grens was uitgekomen. Oasen concludeerde echter ook dat de drinkwatergrenswaarde voor GenX – de technologie waarop Chemours in 2012 overstapte – binnen vijf tot tien jaar wél ruimschoots zou worden overschreden in het (oever)grondwater.