Voor de uitvoering van het Klimaatakkoord hebben gemeenten, provincies en waterschappen tot 2024 1,8 miljard euro nodig. Dat stelt de Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB) in een rapport aan minister Kajsa Ollongren (Binnenlandse Zaken). Als het aan de raad ligt moet de rijksoverheid de portemonnee trekken: 600 miljoen euro moet er naar de gemeenten en 37,5 miljoen naar de provincies. En de waterschappen moeten de ruimte krijgen om de eigen heffingen te verhogen.
De uitvoering van een groot deel van de maatregelen uit het Klimaatakkoord ligt op het bordje van de decentrale overheden. Het is daarom belangrijk, schrijft de Raad, dat zij over voldoende middelen, geld en bevoegdheden beschikken om aan de gezamenlijk overeengekomen doelstellingen in het akkoord uitvoering te geven.
Daarnaast wijst de raad in het rapport met de naam ‘Van Parijs naar praktijk’ op de noodzaak om te komen tot onderlinge afstemming en coördinatie. “Het risico bestaat dat decentrale overheden allemaal erg hun best doen, maar het zicht verdwijnt op het uiteindelijke doel: 49 procent CO2-reductie in 2030.” Om het probleem van ontbrekende coördinatie op te lossen, adviseert de Raad dat er op drie lagen duidelijke afspraken worden gemaakt wie welke taak oppakt en waar verantwoordelijk voor is: lokaal, regionaal en landelijk.
Brede doeluitkering
De extra kosten voor de klimaatmaatregelen lopen op en komen in 2024 uit op 599,6 miljoen euro voor gemeenten, voor provincies 37,5 miljoen en voor waterschappen 22,6 miljoen euro. De rijksoverheid moet provincies en gemeenten bijstaan met een ‘brede doeluitkering’, zodat ze veel beleidsvrijheid hebben en zelf kunnen bepalen waar de inzet van het geld het meest zinnig is. Waterschappen moeten de ruimte krijgen om de eigen heffingen te verhogen om zo aan extra geld te komen voor het bereikenvan de klimaatdoelen, aldus het ROB.
Het Klimaatakkoord is een Nederlandse doorvertaling van het wereldwijde Klimaatakkoord van Parijs uit 2015. In het akkoord staan maatregelen en afspraken tussen bedrijven, maatschappelijke organisaties en overheden om gezamenlijk de uitstoot van broeikasgassen in Nederland in 2030 ongeveer te halveren (vergeleken met 1990).
Het adviesbureau Andersson Elffers Felix (AEF) rekende in opdracht van het ROB uit hoe groot de uitvoeringskosten zullen zijn. De berekening (1,8 miljard euro), die voor commentaar werd voorgelegd aan de betrokken overheden, geldt voor de periode 2022-2024. Voor deze eerste fase gaat het om een basisbekostiging ‘die slechts globaal correspondeert met de uitvoeringslasten’, schrijft de raad.
Met de eerste bijdrage kunnen gemeenten en provincies een lokaal klimaatplan opstellen en starten met de uitvoering van bijvoorbeeld 'no regret-maatregelen'. Voor de periode daarna moeten na ‘een evaluatie en herijking’ de uitvoeringlasten opnieuw worden vastgesteld, aldus de Raad. Vanaf 2025 kan de bekostiging dan plaatsvinden op basis van de concrete regioplannen.
Deel van de lasten
Overigens heeft het advies betrekking op compensatie van een deel van de lasten die voortvloeien uit het Klimaatakkoord. De totale extra uitvoeringslasten voor de periode 2022-2024 bedragen, aldus de Raad, 1.589,3 miljoen euro voor gemeenten, 108,4 miljoen euro voor provincies en 68,3 miljoen euro voor de waterschappen.
“Dit zijn forse bedragen voor enkel de uitvoeringslasten, maar het gaat ook om een transitie van ongekende omvang. De investeringskosten zijn nog niet opgenomen in deze bedragen en die zijn waarschijnlijk ook substantieel, voor de waterschappen zelfs waarschijnlijk een veelvoud van de uitvoeringslasten”, schrijft de Raad, die hiervoor ‘nadrukkelijk de aandacht vraagt’.