Vanaf 1 januari geldt de nieuwe derogatiebeschikking. Tot 2026 wordt de hoeveelheid mest die agrariërs uit mogen rijden teruggebracht naar het niveau dat ook in andere Europese landen geldt. STOWA liet inventariseren welke gevolgen dit besluit heeft voor de waterkwaliteit en het werk van waterbeheerders.
“Het doel van deze derogatiebeschikking is het verminderen van de emissie van stikstof en fosfor naar het grond- en oppervlaktewater ”, stelt Tessa van der Wijngaart, programmamanager waterkwaliteit en ecologie bij STOWA.
Naast het verminderen van de hoeveelheid mest die op grasland mag worden uitgereden, gaan er ook aanvullende voorwaarden gelden over de beperking van de maximaal toegestane hoeveelheid stikstof en fosfaat in dierlijke mest, een verlaging van het toegestane gebruik van stikstof en fosfaat in gebieden die door nutriënten verontreinigd zijn en de aanleg van verplichte bufferstroken langs watergangen.
“Vanuit de regionale waterbeheerders merkten we dat er onduidelijkheid was over de gevolgen van deze maatregelen”, legt Van der Wijngaart uit.
De doelen mogen helder zijn, de agrariërs zijn aan zet als het gaat om het praktisch uitvoeren van de regelgeving. “Gaan ze meer werken met kunstmest? Gaan ze grasland in bouwland omzetten? Het gaat mogelijk om ingrijpende veranderingen en die leiden tot een cascade aan keuzes. Al die keuzes hebben consequenties voor de waterkwaliteit en daarmee voor het werk van de waterbeheerders.”
In de inventarisatie van de consequenties, en de bijbehorende brochure, trekt STOWA de conclusie dat de waterbeheerders er goed aan zouden doen de kennisoverdracht richting de agrarische sector te versterken. “Er is rond de gebiedsprocessen op dit moment veel contact tussen waterschappen en agrariërs. Het is goed als dit onderwerp ook in die gesprekken aan de orde kan komen en waterbeheerders de agrariërs kunnen inlichten over de gevolgen van hun keuzes en bijvoorbeeld ook de kennis over de regionale watersystemen kunnen vergroten.”
Naast het versterken van de kennisoverdracht, noemt het rapport ook het versterken van toezicht en handhaving, en het uitbreiden van de keuren met ecologische beoordelingscriteria en regels voor goed beheer van sloten, oevers en perceelranden. “Het is natuurlijk aan de regionale waterbeheerder om eigen keuzes te maken, maar meer aandacht voor het toezicht en eventuele uitbreiding van de regels in de keur zijn beschikbare instrumenten om grenzen te stellen.”
Van der Wijngaart benadrukt dat emissies vanuit de landbouw een belangrijke, maar niet de enige factor voor de waterkwaliteit is. “Het is, ook in de gesprekken rond de gebiedsprocessen, belangrijk om te kijken naar het totale plaatje, bijvoorbeeld niet alleen naar stikstof, maar ook naar fosfor. Het gaat om systeembegrip en deze inventarisatie is ook bedoeld om daar een bijdrage aan te leveren."