De Nationale Analyse Waterkwaliteit geeft redenen tot zorg, maar er is ook hoop, stelt Sas Terpstra. Goede waterkwaliteit vraagt om opgeschaalde en geïntensiveerde aanpak. Durven provincies, waterschappen en boeren het aan om hun middelen en mensen te bundelen en een jarenlang commitment op de uitvoering aan te gaan?
door Sas Terpstra
Nationale Analyse Waterkwaliteit van het Planbureau voor de Leefomgeving constateert (in mijn woorden): al doen we nog zo ons best, de doelen voor schoon water gaan we voorlopig niet halen. Minister Cora van Nieuwenhuizen van IenW informeerde onlangs de Tweede Kamer over de beoogde aanpak om de doelen op het gebied van waterkwaliteit te realiseren. En ook tijdens het AO op 22 juni staat waterkwaliteit op de agenda. De
Zorgpunten
Er is veel te zeggen over de inzichten die het rapport biedt. Opvallende zorgpunten zijn wat mij betreft:
1. In 2009 voldeed 20-35% van de regionale wateren (beken, kanalen, sloten, plassen) aan de normen voor de biologische kwaliteit. In 2027 is dat met alle beoogde inspanningen 30-60%. Terwijl de afspraak is dat alle maatregelen uiterlijk in in 2027 zijn getroffen zodat de waterkwaliteit op alle aspecten voldoet. In veel andere vakgebieden waren verantwoordelijke bestuurders en projectmanagers aan de kant gezet: een weg, fabriek of woongebouw functioneert niet als het half af is. Dat geldt net zo goed voor het watersysteem. Er moet daarom in de periode 2022-2027 nog enorm veel extra werk worden verzet, bovenop wat nu aan maatregelen is voorzien.
2. De negatieve invloed van mestfraude (eufemistisch geduid als 'overbenutting van mest') op de waterkwaliteit is in sommige gebieden groter dan de mogelijke verbetering van waterkwaliteit als alle boeren daar hun best doen om emissies te beperken. Dat is een pijnlijke constatering en maakt het bijzonder lastig om de goedwillenden over te halen om hun best te doen. Maar bovenal ondermijnt het de rol van de overheid als kadersteller en handhaver. Zeker met het oog op een gezond leefmilieu.
3. De regelgeving rondom mestgebruik is een groot knelpunt. Het lukt de rijksoverheid maar niet om de dossiers waterkwaliteit en mestwetgeving te verenigen. De normen, het beleid en de aanpak zijn domweg te sectoraal ingestoken. PBL noemt de mogelijkheid onder de Omgevingswet om gebiedsgerichte regulering bij provincies en waterschappen neer te leggen.
Wat het rijk al die jaren niet heeft gedurfd, zou dan nu door de regionale overheden moeten worden gedaan. Met het oog op alle lopende gebiedsprocessen waarin provincie en waterschap intensief samenwerken met grondeigenaren en boeren lijkt me dit op zijn minst onhandig. Zuiverder is als het rijk na eerder uitstel nu zelf de kaderstellende en regulerende rol oppakt en in overleg met regionale overheden kijkt hoe regiospecifiek maatwerk geleverd moet worden.
Punten van hoop
Is de missie voor waterkwaliteit in Nederland dan helemaal kansloos?
Dat denk ik niet. Daarom ook 3 punten van hoop:
1. De aanpak van medicijnresten in het water kent meteen al bij de start een ketenbenadering. Iedereen zit aan tafel: van producent tot gebruiker. Daardoor worden de onderlinge relaties zichtbaar en kunnen partijen elkaar vinden in hun rol, verantwoordelijkheid en gedeeld belang. Een vergelijkbare aanpak bij de grond- en meststoffen in de agrarische sector zal de onderlinge relaties kunnen blootleggen en bovendien inzicht geven in de echte kosten voor waterkwaliteit. En daarmee de oplossingsruimte vergroten.
2. Projecten op perceelsniveau zoals bij de Delta-aanpak Waterkwaliteit laten zien dat het wel degelijk mogelijk is om rendabel te boeren door zuinig met meststoffen om te gaan en tegelijkertijd water en bodem te verbeteren. Dat zal dan wel zo grootschalig moeten dat de effecten op de waterkwaliteit in een deelstroomgebied zichtbaar worden. Kortom: stel als voorwaarde bij een nieuwe ronde projecten (zeker als die grotendeels door de overheid worden bekostigd) dat alle boeren in een gebied meedoen. Maak dit aantrekkelijk door de aanpak te verbinden met een brede verbetering van de bedrijfsvoering, gebaseerd op principes van kringlooplandbouw.
3. De 'integrale, gebiedsgerichte aanpak' is terug van weggeweest. Het besef is er dat het anders moet en dat ook in het landelijk gebied grote veranderingen voor de deur staan. Goed regionaal waterbeheer is een vitaal element in het nationaal programma landelijk gebied. Het komt er nu op aan om te kiezen voor een schaalgrootte waardoor er in gebieden ook echt een verschil kan worden gemaakt. En vervolgens dat uitvoeringskracht wordt gebundeld, dus instrumenten, mensen en middelen. Nog meer dan de landinrichtingen van de afgelopen decennia vraagt een toekomstbestendige en waterrobuuste inrichting om een grote gezamenlijke inspanning.
Commitment
Het ombuigen van de bovenstaande zorgpunten en het uitbouwen van de punten van hoop vraagt nogal wat van betrokkenen. Durven provincies, waterschappen en boeren het aan om hun middelen en mensen te bundelen en een jarenlang commitment op de uitvoering aan te gaan? Dit vraagt een aanpak waarin programma’s en projecten samen worden vormgegeven. Ik geloof er wel in dat professionals hier klaar voor zijn, mits ze zich gesteund voelen door besturen die als één overheid opereren.
Durft het rijk ultiem richting te kiezen voor één samenhangend beleid met een passende maat voor zowel regulering als stimulering? Dit vraagt bestuurlijke visie over de grenzen van ministeries heen. Met de visie op kringlooplandbouw en het bijbehorende realisatieplan ligt de basis er. Nu doorpakken met het oog op waterkwaliteit!
Sas Terpstra is adviseur en manager Water en Klimaat