Stresstesten leiden nog te weinig tot de uitvoering van klimaatadaptatiemaatregelen bij stakeholders. Hoe krijgen we wél urgentiebesef in de risicodialoog? Door de uitkomsten van de stresstest te vertalen naar de maatschappelijke en economische impact.
door Arnold Wielinga
Om Nederland voor te bereiden op klimaatverandering verplichtte het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie (DPRA) alle gemeenten voor 2020 klimaatstresstesten uit te voeren. In de testen kwamen wateroverlast-, hitte-, droogte- en overstromingsgevoelige locaties naar voren. Vaak voerden technische specialisten water, riolering en groen de testen uit. Zij maakten prachtige kaarten waarin te zien is waar regenwater op straat blijft staan door geringe waterberging en straten te heet worden door te weinig (groene) schaduw. Toch blijven vervolgacties vaak uit.
Impact maken
Want wat betekenen die kaarten nou precies voor stakeholders? De openbare ruimte beslaat ongeveer een kwart tot een derde van onze bebouwde omgeving. Om echt impact te maken, zijn klimaatadaptieve maatregelen daarom ook heel hard nodig op particulier terrein. Dat betekent dat we stakeholders, zoals woningbouwcorporaties, mee moeten krijgen in de klimaatadaptatietransitie. In de praktijk blijkt dat de risicodialoog, opgetuigd door overheden om stakeholders handvatten te geven, vaak niet goed werkt.
De reden? Tijdens de dialogen roept de stresstest te weinig urgentiegevoel op bij stakeholders. Meestal omdat de resultaten niet voldoende begrepen worden. Een woningbouwcorporatie kijkt naar zo’n kaart en denkt: oké, maar wat betekent dat voor mij? Hetzelfde geldt intern voor bijvoorbeeld de gemeentelijke afdeling verkeer. Beide komen niet in actie om bijvoorbeeld hun tuin of de straat te vergroenen. Vervolgens komen die gesprekken veelal stil te liggen en gebeurt er dus te weinig om de bebouwde omgeving uiterlijk in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust in te richten.
Ambulance
Door meer de nadruk te leggen op maatschappelijke effecten, wordt het voor stakeholders pas echt duidelijk wat de impact is van een veranderend klimaat. Welke kosten maakt een stad wanneer er 10 centimeter regenwater op straat staat? En blijft dat water op straat, of staat het ook al op het trottoir, in de voortuin, of zelfs tegen de woning aan? In Nederland streven we ernaar dat ambulances in 95 procent van de gevallen binnen een kwartier op locatie zijn. Als wegen onbegaanbaar zijn door water op straat, haalt de ambulance en ook de brandweer dat niet. Dus bij een calamiteit heeft het water op straat invloed op de aanrijtijd van hulpverleners.
Hittestresskaarten zijn ook te vertalen naar slapeloosheid en (arbeid)productiviteitsverlies. Onderzoek toont aan dat bij hitte inwoners slechter slapen. Er is een relatie tussen warme nachten, slecht slapen, gezondheid en arbeidsproductiviteit. Tijdens eerdere hittegolven liep het ziekteverzuim in Nederland op tot 12 procent. Het is mogelijk om met kengetallen uit te rekenen wat dit de maatschappij kost.
Imagoplekken
Ander voorbeeld: elke stad heeft imagolocaties. Toeristische of maatschappelijk belangrijke verblijfsplekken waar een gemeente waarde aan hecht. Neem het Malieveld in Den Haag. Stel dat uit de stresstestkaarten blijkt dat het daar te warm wordt en de gemeente Den Haag te maken krijgt met hitte-gerelateerde gezondheidsrisico’s, waardoor evenementen en demonstraties geen doorgang vinden omdat de mensen kunnen flauwvallen van de hitte. Zo’n situatie levert enorme imagoschade op voor de stad.
Door de kaarten op deze manier te vertalen, verplaatsen we het gesprek onder meer naar het sociale en financiële domein. Klimaatadaptatie wordt zo een maatschappelijk vraagstuk in plaats van een technisch vraagstuk, en dat brengt ook kansen met zich mee. Dit soort gesprekken zouden niet alleen bij de technische (water en groen) specialisten moeten liggen, maar bij een beleidsmedewerker of, liever nog, een programmaleider klimaatadaptatie.
Bomen plaatsen
Willen we met klimaatadaptatie echt onderdeel zijn van maatschappelijke transities, zoals de woningbouw- en de mobiliteitstransitie, dan moeten we werk met werk maken. Als we toch al woningbouw gaan realiseren, moeten we ervoor zorgen dat die klimaatbestendig en waterrobuust is of zelfs positief bijdraagt aan een gezond bodem- en watersysteem.
Als we nieuwe ondergrondse infrastructuur aanleggen, moeten we dat zo doen dat we in de toekomst de straat nog klimaatbestendig kunnen inrichten. Dat betekent dat we bijvoorbeeld slim moeten nadenken over waar we in de straat bomen plaatsen om schaduw te realiseren op de langzame verkeersroutes, zoals fietspaden en wandelpaden. Onder deze bomen moeten dan geen kabels, leidingen of andere infrastructuur in de weg liggen.
De komende jaren gaan veel gemeenten de stresstest 2.0 uitwerken. Door landelijke richtlijnen, geupdate bronbestanden en nieuwe inzichten van het KNMI krijgen we nog betere stresstestkaarten. Kaarten die ontzettend nuttig zijn om de uitdaging te agenderen, maar vooral begrijpelijk zijn voor technische specialisten. Door het integrale maatschappelijke belang te benadrukken, kunnen we tijdens de risicodialogen de stakeholders meekrijgen in de transitie naar een klimaatbestendige en waterrobuuste bebouwde omgeving in 2050.
Arnold Wielinga is strategisch adviseur Water en Klimaatadaptatie bij Royal HaskoningDHV