Download hier een pdf van dit artikel.
Ons land is in de ban van secundaire grondstoffen uit rest- en afvalstromen. Dat mag ook wel, want primaire grondstoffen raken op den duur op en hebben over het algemeen een grotere footprint dan secundaire grondstoffen. Biomassa moet de komende jaren brandstoffen en grondstoffen uit bijvoorbeeld aardolie gaan vervangen. De waterschappen vormen een sector waar jaarlijks bij het onderhoud van watergangen, dijken, bermen en sloten 182.000 ton grasachtige en 109.000 ton houtige biomassa vrijkomt. Deze hoeveelheid biomassa bevat samen een kleine 40.000 ton pure koolstof (resp. 15.000 en 24.000 ton). Om dezelfde hoeveelheid koolstof te winnen, zouden we 6,4 miljoen liter aardolie naar boven moeten pompen. Daar valt dus iets te winnen. Koolstof is niet alleen de basis voor brandstoffen, maar ook voor meststoffen en allerhande andere materialen (verf, textiel, plastics, bouwmaterialen, schoonmaakmiddelen etc.). We leven in een koolstofeconomie.
RAW-systematiek
Het vrijkomende groenmateriaal wordt doorgaans na het maaien en rooien eigendom van de aannemer. Die zoekt de goedkoopste manier om het te verwijderen. Het waterschap heeft daar in de gangbare RAW-systematiek hoegenaamd geen invloed op. En de goedkoopste verwerking is niet per definitie ook de meest hoogwaardige. Dat roept vragen op: hoe kan het waterschap hier grip op krijgen? Wat is ‘hoogwaardig’? En hoe brengen we een verantwoorde rangorde aan in verschillende verwerkingstechnieken? En hoe vertaalt zo’n rangorde zich vervolgens in een onderhouds-bestek waar de aannemerij mee uit de voeten kan?
Uitgangspunten
Waterschap Rivierenland ging op zoek naar een nieuw type onderhoudsbestek, dat antwoord geeft op de hierboven gestelde vragen. Als eerste uitgangspunt hebben wij genomen dat de nieuwe besteksvorm hoe dan ook eenvoudig van opzet moet blijven, vergelijkbaar met het gangbare RAW-bestek. Een gecompliceerde aanbesteding brengt namelijk het risico met zich mee dat potentiële inschrijvers afhaken. Het tweede uitgangspunt was dat de aannemer verantwoordelijk wordt voor een zo hoogwaardig mogelijke recycling of hergebruik van het bij het werk vrijkomende materiaal. Het bestek moet hem daartoe prikkelen. Als derde punt is een definitie van ‘hoogwaardig’ opgesteld die aansluit bij het klimaatbeleid én bij het afval- en grondstoffenbeleid van de waterschappen.
Hoogwaardig hergebruik
Er zijn drie duurzaamheidelementen waarop het waterschap kan letten bij de aanbesteding van groenonderhoud: brandstofgebruik voor het transport, energieverbruik bij de groenverwerking, en grondstoffenefficiëntie bij de recycling of het hergebruik. Het energieverbruik bij de verwerking is door de contractant (aannemer) moeilijk te controleren, laat staan hard te maken. Daarom hebben we het eerste en het laatste criterium gekozen als basis voor de nieuwe formule.
Wat brandstofgebruik voor transport betreft is eenvoudig voor het criterium ‘transportafstand’ gekozen: hoe minder afvoerkilometers, hoe duurzamer. Voor het tweede criterium (grondstoffenefficiëntie) geldt: hoe meer koolstof tijdens de verwerking van het groenmateriaal behouden blijft, hoe hoogwaardiger de biomassa uiteindelijk kan worden hergebruikt, en hoe meer fossiele koolstof (b.v. kunstmest, veen, kunstvezels) kan worden uitgespaard (zie kader).
Rangorde
Bij het opstellen van een rangschikking van hoogwaardige naar minder hoogwaardige verwerkingstechnieken, hebben we als leidraad de reeds bestaande rangordes genomen – n iet weer het wiel opnieuw uitvinden. We hebben aansluiting gezocht bij de (wettelijk verplichte) ‘Afvalhiërarchie’, beter bekend als de Ladder van Lansink (zie afbeelding 1).Dit houdt in dat (direct) hergebruik van afval voorrang heeft boven recycling, dat op zijn beurt weer voorrang heeft boven ‘nuttige toepassing’. Het verbranden en het storten van afval staan op de twee laagste treden van deze Ladder.
Afbeelding 1. De Ladder van Lansink, die de hiërarchie weergeeft in het omgaan met afval (Bron: www.recycling.nl.)
Deze hiërarchie is vervolgens specifiek voor groenonderhoud door ons verder verfijnd in subcategorieën van verwerkingstechnieken. Zo zijn de verwerking tot veenvervanger en bioraffinage (vezelwinning) hoger op de Ladder geplaatst (grote mate van koolstofbehoud respectievelijk vervanging van fossiele koolstof) dan bij voorbeeld vergisting en/of compostering. Ook de transportafstand is in deze Ladder vervlochten. Elke verwerkingscategorie kent een afstandsdrempel van 35 km vanaf het werk. Beneden deze drempel wordt de afvoer als duurzamer aangemerkt dan wanneer meer kilometers tot de verwerkingslocatie moeten worden gemaakt.
Marktprikkels
Dan blijft de vraag over hoe we de markt zodanig kunnen prikkelen dat aannemers ook daadwerkelijk op zoek gaan naar groenverwerkers die op zo kort mogelijke afstand van het werk een zo hoogwaardig mogelijke recycling en herbenutting van het vrijgekomen materiaal kunnen bieden. Daarvoor hebben we een maximale flexibiliteit in het besteksmodel gebracht voor wat betreft contractduur en fictieve korting op de inschrijfprijs. De filosofie is vrij eenvoudig: hoe hoogwaardiger de verwerking, hoe langer de aangeboden contractduur en hoe hoger de fictieve korting. Op de hoogste sport van de Rivierenlandladder kan de aangeboden contractduur 4 jaar bedragen en kan de fictieve korting – afhankelijk van de omvang van het werk – oplopen tot € 20.000. Inschrijven op de laagste sport (storten) levert slechts 1 contractjaar met de optie van 1 jaar verlenging op, naast een financiële malus op de inschrijfprijs. Aangezien de aannemerij steeds meer waarde hecht aan contractduur bóven het element ‘prijs’, was onze verwachting dat met name het koppelen van hoogwaardige verwerking aan contractduur dé incentive voor aannemers zou zijn om hoog op de Ladder in te schrijven. Dit zou op zijn beurt groenverwerkers die innovatieve technieken ontwikkelen stimuleren, aangezien vanuit de aannemerij de vraag naar dergelijke technieken door de nieuwe besteksformule zal toenemen.
Resultaten
De resultaten van de nieuwe aanpak zijn bemoedigend te noemen. Tot dusver heeft Rivierenland vier duurzame onderhoudsbestekken – een op EMVI aangepast RAW-bestek – in de markt gezet, in de regio’s Neder- en Overbetuwe en Maas en Waal. De vier bestekken zijn aanbesteed op basis van EMVI (economische meest voordelige inschrijving), waarbij de inschrijfprijs en de kwaliteit samen doorslaggevend zijn. Als kwaliteitsmaatstaaf is de duurzaamheid van de verwerking – dus het behoud van biogeen koolstof – van groenresten gekozen.
De meerderheid van de aannemers schreef in op het hoogst haalbare niveau van verwerking en herbenutting. Ook de uiteindelijke opdrachtnemers van de vier bestekken hebben gekozen voor het hoogste verwerkingsniveau van de trede ‘recycling’. Voor de vier bestekken in Over- en Nederbetuwe heeft dit geleid tot een duurzamere verwerking van de groenresten dan voorheen: de groenresten worden nu gerecycled tot gecertificeerde keurcompost, waarvoor tot op heden veelal fossiele delfstoffen als veen en turf worden gebruikt. De winning van veen en turf gaat (onder andere) gepaard met een grote emissie van CO2 uit de bodem. Interessant is dat de aanneemsom daarbij niet merkbaar hoger uitgevallen is dan bij de klassieke aanbesteding op basis van laagste prijs. Dit betekent dus meer kwaliteit voor hetzelfde geld.
Voor meer informatie: Jan IJzerman (06-50487945)/Jilles van der Stoep (06 38 76 36 51).