In 2016/2017 heeft een herinrichting van de Aa plaatsgevonden. Op 26 juni 2019 werd tijdens het onderzoek naar macrofauna de zeldzame kokerjuffer Hydropsyche bulgaromanorum aangetroffen. Het is de eerste keer dat deze soort als larve hier is gevonden.
Download hier de pdf van dit artikel
Geschreven door Marcel Cox (waterschap Aa en Maas), Maria Sanabria en Pieter Bieren (AQUON)
Waterschap Aa en Maas heeft als doel om het watersysteem zo te ontwikkelen en beheren dat een gezond en veerkrachtig watersysteem ontstaat. Zo’n systeem biedt ruimte aan een duurzaam gebruik voor mens, dier en plant in het gebied. Hiermee wordt tevens invulling gegeven aan de doelen die zijn gesteld voor de Europese Kaderrichtlijn water (KRW). Een van de middelen om dit doel te realiseren is het beekherstelproject Dynamisch Beekdal in het Aadal tussen Heeswijk-Dinther en Den Bosch.
De beek de Aa is in de jaren 30 van de vorige eeuw gekanaliseerd. Daarmee zijn veel natuurwaarden, die typisch zijn voor beekdalen, verloren gegaan. De gemiddelde stroomsnelheid van het water (en daarmee de beschikbare zuurstof voor vissen en andere waterdieren) nam af en de natuurlijkheid van oevers en waterbodem ging sterk achteruit. Voldoende zuurstof in het water, rijk begroeide oevers en natuurlijke processen als oevererosie en zandbankvorming zijn essentieel voor het leefgebied van typische beekdieren, zoals vissen als de Kopvoorn, macrofauna (kleine waterdiertjes) en macrofyten (waterplanten).
Situatie voor beekherstel
De oeverzone van de beek was smal en steil en daardoor slecht ontwikkeld. Het aantal soorten was laag en er stond vooral Liesgras en Kleine egelskop (algemene soorten die duiden op een voedselrijke situatie). De waterzone was plaatselijk beter ontwikkeld, met veel ondergedoken waterplanten zoals Sterrekroos en Doorgroeid fonteinkruid. Wel domineerde Grof hoornblad, indicatief voor voedselrijk water waar vaak wordt gemaaid.
De visstand in de Aa bestond vooral uit algemene soorten als Baars en Blankvoorn. Kenmerkende beekvissen, zoals Serpeling en Kopvoorn, ontbraken. Riviergrondel, Winde en Bermpje kwamen slechts mondjesmaat voor. Macrofauna-onderzoek in de Aa nabij Seldensate toonde aan dat er vooral algemene soorten voorkwamen (typerend voor stilstaand water). Gewenste stroomminnende soorten kwamen nauwelijks voor.
De meander Middelrode maakte geen onderdeel meer uit van het beeksysteem en lag als afgesloten landschapselement in het beekdal. Het werd een systeem met stilstaand water, rijke oevervegetaties en struweel. De bestaande natuurwaarden waren gering, met weinig beschermde of zeldzame soorten. De percelen grenzend aan de meanders waren overwegend natte agrarisch weilanden. De vegetatie langs de meanders en langs de perceelsgrenzen van de aangelegen weilanden betroffen broekbos, oude knotwilgen, rietkragen, oud bos (o.a. van landgoed Seldensate) en enkele solitaire bomen (Wilg en Populier).
Met de aanleg van het Dynamisch Beekdal wordt wateroverlast in ´s-Hertogenbosch voorkomen en verbeteren de (verloren gegane) natuurwaarden (goede ecologisch toestand) van het oppervlaktewater. Zo is de veiligheid gewaarborgd en is er ook oog voor economische aspecten.
Dynamisch Beekdal
Het beekdal van de Aa tussen Veghel en ’s-Hertogenbosch moet natuurlijker gaan functioneren. Het streefbeeld voor de Aa is een langzaam stromende benedenloop van een laaglandbeek. De beek slingert binnen een brede natuurstrook, bestaande uit (riet)moeras, kruidenrijke graslanden, ruigtes en bosjes afgewisseld met oude meanders en poelen (zie afbeelding 4).
De beek die in het verleden recht is getrokken met het oog op een snellere afvoer van water, heeft haar ‘speelse en vrije loop’ weer teruggekregen. In en langs de beek vinden spontane natuurlijke processen plaats, waarbij het stromende water zorgt voor sedimentatie en erosie. Binnenbochten slibben aan tot flauwe oevers. Buitenbochten schuren uit en er blijven steile en holle oevers over. De beekbodem zelf is rijk aan stroomkuilen en zandbedjes. Dit is belangrijk voor typische beekbewoners, zoals Winde en Kopvoorn, moerasvogels, Dotterbloem, Kamsalamander, Waterspitsmuis, Bever en IJsvogel. Maar ook kleinere waterdiertjes (macrofauna), zoals libellenlarven, kokerjuffers, steenvliegen en eendagsvliegen profiteren hiervan mee.
Inrichting Meander Middelrode
In 2016/2017 is de noordkade van de Aa verwijderd. Langs Middelrode heeft de Aa de ruimte gekregen (zie afbeelding 2). Over een breedte van ongeveer 80 meter is een nieuw beekprofiel gegraven. Dit beekprofiel bestaat uit een smal zomerbed en een breder winterbed dat voor hogere afvoeren is bedoeld.
De Aa heeft in dit deel van het projectgebied de ruimte gekregen om breed te meanderen. Ten behoeve van de doorstroming is niet de gehele meander aangetakt (afbeeldingen 3 en 4). Zo zijn al te scherpe bochten vermeden en blijft de karakteristieke vorm van de meander enigszins behouden. Dit deel van de meander blijft met twee kleine stukken tegen de voormalige Aa aan, als grote poelen in het veld zichtbaar. De wegen (de Brugstraat, Het Gewat en de achtertuinen van de Julianastraat en de Driezeeg) liggen hoog genoeg om te dienen als waterkering. Het gebied tussen de zuidkade van de Aa en de wegen zal in gemiddelde winters plaatselijk onder water lopen. Bij hoge afvoeren staat het hele gebied vol. Het voormalige tracé van de Aa is gedempt tot een hoogte van 4,8 meter + NAP. Het water stroomt onder normale situaties door de meander, maar bij extreme afvoeren kan dit deel van de Aa functioneren als een extra afvoer.
Zeldzame kokerjuffer en bijzondere macrofaunasoorten in de meander Middelrode
Om de ecologische waarde van dit herstelproject te evalueren heeft Aquon in opdracht van het waterschap Aa en Maas in 2019 onderzoek uitgevoerd naar de macrofauna in de Aa bij Den Bosch. Op 26 juni 2019 werd tijdens het onderzoek naar macrofauna de zeldzame kokerjuffer Hydropsyche bulgaromanorum (afbeelding 5) aangetroffen. Het is de eerste keer dat deze soort als larve is aangetroffen in het beheergebied van waterschap Aa en Maas. Dat betekent dat deze soort zich hier succesvol heeft voortgeplant.
De volwassen dieren, de schietmotten (afbeeldingen 1 en 6), kunnen heel goed vliegen. Ze zijn zelfs op het Waddeneiland Griend gevonden. Daarom zijn ze ruim verbreid in Nederland en in grote delen van Europa. De soort is bekend uit Engeland, België, Frankrijk, Duitsland en in de laaggelegen delen van Hongarije en andere landen op de Balkan, waar de grootste populaties bestaan.
In Nederland zijn larven van deze soort vooral in grote rivieren gevonden. Het is dus een typische stroomminnende macrofaunasoort, die een voorkeur heeft voor rivieren en beken met matige tot hoge stroomsnelheid. Ze kunnen water met een matige organische belasting verdragen, als het zuurstofgehalte goed is [1]. In ons land zijn er sinds de ontdekking in 1992 ongeveer 25 locaties bekend waar de soort is gevonden, vooral in grote rivieren als de IJssel, Rijn en Maas. Ze vliegen vooral ’s nachts. In 2007 en 2017 zijn larven op licht verzameld in Kaaistoep bij Tilburg. In 2014 is in de Scheeken bij Best een volwassen dier gevonden.
De larven leven op stenen die meestal groter zijn dan 20 cm, op grind, hout en takken die meestal minstens 10 cm lang zijn. De larven spinnen netten van zijde die ze zelf produceren met klieren in hun voorpoten. Ze hechten deze netten op stenen of hout, waarbij ze ook stukjes plantaardig materiaal gebruiken. Ze voeden zich met materiaal wat ze in deze netten vangen. Dat kan plantaardig materiaal zijn maar ook dierlijk. Zo filteren ze het water. Voor het herstel van microhabitats in beeksystemen speelt naast hout, ook de aanwezigheid van stenen een belangrijke rol. Beide soorten substraat zijn noodzakelijk voor de vestiging van kokerjuffers en andere typische beekmacrofaunasoorten.
De vliegtijd is mei-september met een piek in juli [2]. Het vrouwtje legt een eipakket op stenen. De periode van uitvliegen is meer dan twee maanden [3].
Er zijn nog meer zeldzame stroomminnende soorten in de meander aangetroffen, waaronder de Kriebelmug Simulium lineatum en de vrij zeldzame eendagsvlieg Baetis fuscatus – de Geeloog (afbeelding 7). Deze laatste soort was al bekend in de Aa (bij Kasteel Heeze, sinds 2013). Deze soort komt vooral voor in het oosten en zuiden van het land en recentelijk in de provincie Utrecht.
Typische beekvissen in Meander Middelrode
Niet alleen de macrofauna profiteert van de nieuwe inrichting. Al eerder is gebleken dat ook vissen profiteren. In 2017 heeft het waterschap samen met RAVON visexcursies georganiseerd. Hier werden maar liefst 15 soorten vissen gevangen, waaronder typische beekvissen als Alver, Bermpje en Riviergrondel. Maar de kers op de taart was de eerste waarneming van de Kopvoorn (afbeelding 8) in de Aa. Dit is een van de doelsoorten van het project. Kopvoorns hebben een voorkeur voor grotere beken en rivieren met een structuurrijke bedding waarin snelstromende, ondiepe stukken worden afgewisseld door diepere, traag stromende kommen. De jonge vissen worden vooral aangetroffen langs overschaduwde oevers in ondiepe, structuurrijke delen van de rivierbedding [4].
De Kopvoorn is in zijn voedselkeuze een uitgesproken generalist. Volwassen dieren eten allerlei soorten kreeftachtigen, waterinsecten en ook visjes, kikkers en landinsecten die in het water terechtkomen [5], [6]. De paaitijd loopt van eind april tot in mei en vindt plaats in ondiep water (10 tot 100 cm), met matige tot sterke stroming (20 tot 100 cm/s) en een rots-, grind- of (grove) zandbodem [7]. Op plaatsen met zwakke stroming worden de kleverige eieren ook op waterplanten afgezet [6].
Gedetailleerde informatie over de historische verspreiding van Kopvoorn in Noord-Brabant is niet beschikbaar, maar bekend is dat de soort in de Maas altijd redelijk algemeen voorkwam. Aangenomen mag worden dat sneller stromende laaglandbeken in die tijd ook werden gekoloniseerd. Alleen zandbeken in het oostelijk deel van de provincie kwamen hiervoor in aanmerking. Deze systemen waren in het verleden waarschijnlijk wel veel beter bezet dan tegenwoordig het geval is. De Kopvoorn behoort daarmee in Noord-Brabant tot de zeldzamere vissoorten; er komen slechts in een beperkt aantal beken daadwerkelijk populaties voor. Vrijwel alle waarnemingen waren in de Maas en het stroomgebied van de Dommel.
De Nie [6] geeft op grond van historische gegevens aan dat sprake is van een achteruitgang van 90 tot 99 procent in de periode 1920-1970. De Kopvoorn lijkt enigszins herstel te vertonen, maar is nog lang niet terug op het oorspronkelijke niveau. Verstuwing en normalisatie van waterlopen zijn de belangrijkste oorzaken van de achteruitgang van de Kopvoorn.
Conclusie
Beekherstel, het terugbrengen van de karakteristieke hydromorfologische eigenschappen, draagt bij aan ecologisch herstel van een beeksysteem. In de Aa bij Middelrode (gemeente Berlicum) is gebleken dat als de juiste voorwaarden worden gecreëerd, zoals variatie in stroming, diversiteit in substraat, voldoende zuurstof in het water en het verwijderen obstakels, bijzondere soorten de beek binnen enkele jaren herkoloniseren.
Dankzij projecten als het dynamisch beekdal bij Meander Middelrode herstelt de beek, kunnen typische soorten als de Kopvoorn weer terugkeren en heeft zelfs een zeldzame kokerjuffer zich in het gebied gevestigd.
Dankwoord
Met dank aan Peter Neu voor informatie over de verspreiding van Hydropsyche bulgaromanorum in Europa en aan David Tempelman voor de foto’s en informatie over de verspreiding van de soort in Nederland. Paul van Wielink, Henk Snijders en Bert Higler voor de data van Kaaistoep; Joep Steur voor de data uit Best.
REFERENTIES
1. Higler, L.W.G. (2008). ‘Verspreidingsatlas Nederlandse kokerjuffers (Trichoptera)’. European Invertebrate Survey-Nederland. 248 pp.
2. Tempelman, D., Lock, K., Sanabria, M.J., Zuyderduyn, C. & Koese, B. (in voorbereiding). ‘De schietmotten van de Benelux (Trichoptera)’. Entomologische Tabellen. EIS.
3. Graf, W. et al. (2008). Distribution and Ecological Preferences of European Freshwater Organisms. Volume 1 - Trichoptera. Edited by Schmidt-Kloiber, A. & D. Hering. Pensoft Publishers. Sofia-Moscow, 388p.
4. Copp, G.H. (1989). ‘The habitats diversity and fish reproductive function of floodplain ecosystems.’ Env. Biol. 26: 1-27.
5. Marquets, P.L. (1960). ‘Vissen van Zuid-Limburg VI. De kopvoorn – Leuciscus rutilus – Röts-Ruts. Natuurhistorisch maandblad 49 (5/6): 60-62.
6. Nie, H.W. de (1996). Atlas van de Nederlandse zoetwatervissen. Media Publishing, Doetinchem.
7. Gubbels, R.E.M.B. (2000). ‘Waarnemingen aan paaiende kopvoorns (Leuciscus cephalus L. 1758) in de Grensmaas’. Natuurhistorisch maandblad 89(7): 156-159.