De aanpak moet minder vrijblijvend worden en het tempo moet omhoog bij het aanpassen van de gebouwde omgeving aan het veranderende klimaat. Dat laat het kabinet weten in de vandaag gepresenteerde nationale aanpak die geldt tot en met 2024. Het doel is dat de gebouwde omgeving in 2050 waterrobuust en klimaatbestendig is ingericht.
Veel partijen werken al hard aan klimaatadaptatie maar er is een versnelling nodig. Want de urgentie om de omgeving aan te passen vanwege de klimaatverandering wordt steeds groter, zoals blijkt uit steeds meer recente voorbeelden van extreme droogte, hitte en wateroverlast. Dat melden de ministers Hugo de Jonge (Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening), Mark Harbers (Infrastructuur en Waterstaat) en Christianne van der Wal-Zeggelink (Natuur en Stikstof) in hun gezamenlijke aanbiedingsbrief aan de Tweede Kamer.
Eerste stap in de versnelling
De focus in de aanpak lag tot nu toe vooral op agendering en bewustwording. Volgens de ministers wordt met de Nationale aanpak Klimaatadaptatie gebouwde omgeving fase 1 een eerste stap in de versnelling gezet op weg naar groene, klimaatbestendige steden en dorpen. Dat gebeurt door het formuleren van ambities, het aangeven van acties en het invullen van de samenwerking van het Rijk met medeoverheden en de vele andere stakeholders. Met fase 1 wordt de periode 2022-2024 bedoeld.
“De aanpak gaat zowel in op klimaatadaptatie bij nieuwe ontwikkelingen (waaronder woningbouw) als klimaatadaptatie in bestaand bebouwd gebied. Het is een verdere uitwerking van onder meer de kabinetsreactie op de briefadviezen van de Deltacommissaris over klimaatadaptatie en woningbouw”, aldus de drie ministers.
Vanaf 2025 brede uitvoering van klimaatbestendige maatregelen
De nu gepresenteerde aanpak is een uitwerking van de Nationale Klimaatadaptatiestrategie (NAS) voor de onderdelen gebouwde omgeving en ruimtelijke ordening. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen, de staf Deltacommissaris, Platform Samen Klimaatbestendig en enkele regio’s hebben eraan meegewerkt.
In fase 2 (2025-2030) wordt de slag gemaakt naar een brede uitvoering van klimaatbestendige maatregelen. De bewindspersonen schrijven daarover het volgende in hun brief. “Hiervoor verkennen we de komende jaren met de medeoverheden of we tot gedeelde doelen voor fase 2 kunnen komen, deze een meer verplichtend karakter kunnen geven en kunnen toewerken naar een (meer) verplichtend kader voor een structurele nationale aanpak. We onderzoeken hoe de noodzakelijke randvoorwaarden voor een structurele nationale aanpak verder op orde kunnen worden gebracht. Dit houdt onder andere in dat we het komende jaar scherp moeten krijgen wat de financiële consequenties zijn bij het verplichten van de doelen en de verdeling van de kosten en baten tussen publieke en private partijen.”
Klimaatadaptatie standaard meegenomen bij nieuwe ontwikkelingen
In de nationale aanpak is een hoofddoel voor klimaatadaptatie geformuleerd, terwijl het al eerder bepaalde doel voor 2050 is overgenomen (zie kader). Voor de eerste fase zijn er twee tussendoelen. Deze dienen als een gezamenlijke ambitie van het Rijk en de medeoverheden.
Het eerste tussendoel is dat klimaatadaptatie standaard wordt meegenomen bij nieuwe ontwikkelingen, zowel bij de locatiekeuze als in de ruimtelijke inrichting, en bij de bouwwijze bij nieuwbouw en transformatie. Hiervoor wordt momenteel een landelijke maatlat ontwikkeld. Dit tussendoel heeft een relatie met het beleidstraject voor ‘water en bodem sturend’.
Het tweede tussendoel is van toepassing op de bestaande gebouwde omgeving. Alle gemeenten onderzoeken in welke gebieden de grootste knelpunten kunnen ontstaan door klimaatverandering binnen hun grondgebied, voor zowel de openbare ruimte als de gebouwen.
Vier actielijnen
Om de klimaatadaptatie in de gebouwde omgeving te versnellen, zet het Rijk tot en met 2024 in op vier actielijnen:
• Werken aan een minder vrijblijvende aanpak. Dat gebeurt door visie- en beleidsvorming (inclusief monitoring en borging van beleid) en het bevorderen van klimaatbestendige en groene Rijksgebouwen en -gronden.
• Klimaatadaptatie standaard meenemen bij andere opgaven. Daarom komt er een koppeling met andere transities en beleidsdossiers, onder meer rond biodiversiteit, gezondheid en cultureel erfgoed. Ook wordt bewustwording blijvend gestimuleerd.
• De regionale en lokale uitvoeringspraktijk blijven ondersteunen. Er wordt onder andere ingezet op kennisdeling en -ontwikkeling;
• Voorbereiden van fase 2 met de medeoverheden.
HOOFDDOEL EN DOEL VOOR 2050
Het kabinet formuleert in de nationale aanpak een hoofddoel dat specifiek is voor klimaatadaptatie in de gebouwde omgeving, voor nu, richting 2050 en daarna:
• het beperken van negatieve gevolgen van klimaatverandering op de gezondheid van mensen (in het bijzonder vermindering van hittestress in stedelijke gebieden);
• en het beperken van overlast voor mensen en schade aan gebouwen en de directe omgeving (in het bijzonder als gevolg van droogte en wateroverlast);
• om zo toe te werken naar een prettigere, groenere en gezondere leefomgeving nu en in de toekomst.
Het doel voor 2050 was al eerder in de NAS en het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie geformuleerd en verandert niet: de gebouwde omgeving in Nederland is in 2050 waterrobuust en klimaatbestendig ingericht. Dit doel is in de nationale aanpak vertaald voor de impact van de vier klimaateffecten:
• Hevige neerslag leidt tot zo min mogelijk overlast voor mensen en schade aan gebouwen en de openbare ruimte in de gebouwde omgeving.
• Het risico op overstromingen is aanvaardbaar als overstromingen zo min mogelijk mensenlevens kosten en de schade aan gebouwen en hun omgeving beperkt blijft.
• Bij hitte blijft de leefomgeving gezond en aantrekkelijk, zowel in de gebouwen als in de openbare ruimte, en hitte leidt tot zo min mogelijk schade aan gezondheid en tot zo min mogelijk extra energieverbruik.
• Langdurige droogte leidt tot zo min mogelijk verdroging van groen of structurele schade aan gebouwen en funderingen en er is voldoende drinkwater (onder andere door verminderen van de vraag naar drinkwater van de gebouwde omgeving).