Blijft ammonium een specifieke verontreinigende stof met daaraan gekoppeld een landelijke norm? Of wordt de stof straks aangemerkt als een parameter die de biologie ondersteunt, waarbij er voor elk watertype specifieke normen voor ammonium komen? Deze voor waterschappen en Rijkswaterstaat belangrijke vraag staat centraal in het nieuwe Actieprogramma ammonium. De bedoeling is om begin 2023 een keuze te maken.
Ammonium is de stikstofvorm die vrijkomt bij de afbraak van menselijke en dierlijke mest en plantaardig organisch materiaal. De aanwezigheid hiervan in oppervlaktewateren is een forse uitdaging voor de waterbeheerders. Volgens de stroomgebiedbeheerplannen 2022-2027 wordt in ongeveer 70 procent van de wateren de norm overschreden.
Twee sporen in actieprogramma
Er is echter nog onvoldoende zicht op de meest geschikte maatregelen, omdat de kennis tekortschiet over zowel de effecten van ammonium op de ecologische toestand voor de Kaderrichtlijn Water (KRW) als de invloed van de verschillende bronnen. Het Actieprogramma ammonium moet hierover duidelijkheid scheppen. Het programma geldt voor de periode tot en met 2027 en bestaat uit de twee sporen ‘normstelling en beoordeling’ en ‘bronnen, transportroutes en diagnose’.
Advies- en ingenieursonderneming Arcadis heeft het actieprogramma opgesteld, met Rijkswaterstaat Water, Verkeer en Leefomgeving (RWS WVL) als gedelegeerd opdrachtgever namens het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Dit gebeurde in nauw overleg met een werkgroep waarin waterschappen en kenniscentrum STOWA zijn vertegenwoordigd. Het ministerie heeft nu de regierol bij de uitvoering.
Al lange tijd een landelijke norm
Waarom wordt de normering van ammonium onder de loep genomen? De ecologische toestand van oppervlaktewaterlichamen wordt bepaald door biologische, fysisch-chemische en chemische parameters, vertelt John Hin, senior adviseur waterkwaliteit bij RWS WVL. “Ons land heeft al bij het begin van de KRW, dus vóór 2009, ervoor gekozen om ammonium in te delen bij de specifieke verontreinigende stoffen die als chemische parameters worden aangemerkt. Want ammonium heeft toxische effecten op organismen, in tegenstelling tot bijvoorbeeld nutriënten.”
Ammonium wordt daarom in alle seizoenen gemeten en vervolgens getoetst aan de bestaande landelijke norm voor het jaargemiddelde en de maximale aanvaarde concentratie. Daarbij wordt nog wel rekening gehouden met verschillen in temperatuur en zuurgraad van wateren, maar niet met regionale verschillen. Hin: “Deze manier van beoordelen zorgt voor een hoog percentage normoverschrijdingen in verband met de KRW-doelen voor 2027.”
Andere manier van werken bij nieuwe norm
Volgens Hin kunnen waterbeheerders in diverse gebieden weinig doen aan de overschrijding van de ammoniumnorm, bijvoorbeeld omdat er een natuurlijke oorzaak is of landbouwgebruik uit het verleden een belangrijke bron vormt. “Dat roept de vraag op of de huidige manier van beoordelen van de ecologische toestand wel de beste is, mede omdat er een grote relatie is met de maatregelen die je neemt. Is het niet beter om ammonium als fysisch-chemische parameter te beschouwen?”
Ammonium wordt in dat geval als een biologie ondersteunende parameter meegenomen. De manier van werken zou heel anders worden voor waterbeheerders, zegt Hin. “Zij kijken dan naar het type water en wat daarvoor de juiste doelstelling en wijze van beoordelen zijn. Ze kunnen dus veel meer rekening houden met lokale omstandigheden.”
Arjen Koomen, senior adviseur water bij Arcadis en een van de opstellers van het actieprogramma, haakt hierop in. Seizoenswisselingen en snelle veranderingen in ammoniumconcentraties maken het volgens hem lastig om ammonium goed te meten en te toetsen. Daardoor kan een vertekend beeld ontstaan bij het hanteren van een jaargemiddelde. “Zo zijn in diverse gebieden de ammoniumconcentraties hoog in de winter vergeleken met de zomer.”
Toxiciteit leidend
Koomen vindt dat er bij de keuze tussen de huidige of een nieuwe norm altijd één aspect voorop moet staan. “De toxiciteit moet je leidend laten zijn. Daarbij kun je dan onderscheid maken tussen type waterlichamen. Want het ene waterlichaam heeft een veel hoger ecologisch doel dan het andere.”
In het kader van het actieprogramma wordt nu uitgezocht of een andere ammoniumnorm inderdaad de voorkeur verdient. Daarvoor worden kennisinstituten ingeschakeld. Hin licht toe: “Zij gaan de feiten over de uitgangspunten bij de normering op een rij zetten. Welke manier van normeren en beoordelen zorgt voor de beste weergave van de effecten van ammonium op de ecologische waterkwaliteit?”
Volgens Koomen hoopt Nederland veel te leren van hoe andere Europese landen het aanpakken. Zo is in Duitsland ammonium opgenomen in de lijst van algemene fysisch-chemische parameters. “Wij willen snel bekijken waarom landen bepaalde keuzes hebben gemaakt en wat hun ervaringen zijn.”
Begin 2023 keuze
De bedoeling is om begin 2023 de norm te kiezen (zie de figuur met de planning van het actieprogramma die verderop staat). Een uitgemaakte zaak is het nog niet, merken Hin en Koomen op. Bij waterschappen wordt er verschillend over gedacht. Het RIVM leidt de landelijke norm voor specifieke verontreinigende stoffen af op basis van de toxiciteit. “Daarom zullen we met elkaar moeten praten over de juiste argumenten”, zegt Hin.
Mocht de keuze vallen op ammonium als biologie-ondersteunende parameter, dan gaat er nog de nodige tijd overheen voordat het zover is. Eerst wordt een landelijk kader voor de afleiding van doelen opgesteld, zodat waterbeheerders of regio’s dezelfde uitgangspunten gaan hanteren. Daarna vindt er per watertype een doelafleiding voor ammonium plaats, die vervolgens wordt getoetst. “Alleen daarmee zullen waterbeheerders al een paar jaar bezig zijn”, aldus Koomen.
Hin licht toe dat de discussie eigenlijk speelt over de norm na de periode tot en met 2027. “Tot dan geldt wettelijk de huidige landelijke norm. Zou hierna worden overgegaan naar de nieuwe ammoniumnorm, dan kunnen waterbeheerders wel alvast daarop vooruitlopen met hun maatregelen.”
Meer inzicht in bronnen nodig
Het tweede spoor gaat over bronnen en transportroutes. Hierin staan drie acties centraal. De waterbeheerders willen meer kennis opdoen over de bronnen die landelijk de meeste invloed hebben op de concentraties ammonium in oppervlaktewater. Ook gaan zij onderzoeken in hoeverre de pH-waarden natuurlijk en beïnvloedbaar zijn. Vervolgens willen ze meer kennis vergaren over de regionale verschillen in bronnen en omstandigheden.
Waterschappen hebben vooral behoefte aan meer inzicht in het onderscheid tussen snel en minder gemakkelijk te beïnvloeden bronnen, zegt Koomen. “Dit is belangrijk voor de maatregelen die je kunt nemen. Een van de vragen is: in hoeverre kan onderscheid worden gemaakt in natuurlijke achtergrondbelasting, historische belasting en actuele belasting? Bij de historische belasting moet je bijvoorbeeld ermee rekening houden dat stikstofverbindingen nog tien jaar in de grond blijven zitten en kunnen uitspoelen. Er is meer kennis nodig over hoe dit met ammonium zit.” Dat geldt ook voor de impact van lozingen uit afvalwaterzuiveringen en vanuit rioolstelsels. “We willen onderzoeken met welke ingrepen het ammoniumgehalte van effluent kan worden verlaagd.”
Met dit spoor gaan de waterschappen en Rijkswaterstaat meteen aan de slag. Het belang hiervan wordt echter pas duidelijk wanneer er meer helderheid is over de manier van normeren en beoordelen, besluit Hin. “Maar normeren en beoordelen zijn natuurlijk hulpmiddelen. Het gaat er uiteindelijk om dat we met de juiste maatregelen de waterlichamen in een goede ecologische toestand brengen.”
MEER INFORMATIE
Actieprogramma ammonium
H2O Vakartikel over andere ammoniumnorm