Het water duwde tegen m’n kuiten en de kou liet mijn huid tintelen. Toen ik vooroverboog om waterwezens te determineren, gleed mijn verrekijker van mijn nek en plonsde zo de sprengenbeek in. Als ik mijn collega hierover vertel om een irritatie over verzekeringsgedoe in te leiden, verzucht hij: “Het is zo fijn om in de beek te staan. Helaas ben ik daarvoor te duur.” Ik schrik. Hoezo te duur? Hij stelt zo’n veldbezoek niet te kunnen verantwoorden vanuit zijn ‘kantoorfunctie’. Het ‘buiten spelen’ voelt als ‘spijbelen’. We verschillen hierin van mening, maar ik begrijp hem wel.
door Phebe Kloos
In onze westerse cultuur zit, met dank aan Descartes (‘I think, therefore I am’), een diepgewortelde scheiding tussen lichaam en geest. We zijn gesteld op een rationele manier van kennisvergaring. Via instrumenten die we overal door het stroomgebied in de grond prikken en in de beek hangen, zetten we computers vol met cijfers.
Onder het alom omarmde credo ‘meten = weten’ monitoren we nauwkeurig het grondwaterniveau en de hoeveelheid imidacloprid per liter. Op kantoor analyseren we de binnengehengelde data waarmee we beleidsvoorstellen onderbouwen en in flitsende PowerPoint dia’s presenteren. Om de kennis te absorberen kan de bestuurder kiezen tussen tal van wandschermen en tablets.
Tegenover deze hoofdelijke methodiek staat lichamelijke kennis, opgedaan door bijvoorbeeld in de beek te staan. Deze manier van kennisvergaring noem je ook wel ‘embodied knowledge’ – belichaamde kennis. Kennis die niet enkel via je geest wordt geregistreerd, maar ook via je zintuigelijke lichaam.
Ik rook dat het weiland ernaast zojuist bemest was en mijn plotselinge hooikoortsaanval verried een stel elzen
Van de beek waarin ik stond weet ik nog steeds de stroomrichting, omdat ik het water tegen mijn kuiten voelde duwen. Door het gestuntel om mijn voeten op te liften, noteerde ik een drassige ondergrond. Via teen naar dij voelde ik hoe diep het water was van oever tot centrum. Ik rook dat het weiland ernaast zojuist bemest was en mijn plotselinge hooikoortsaanval verried een stel elzen.
Belichaamde kennis als deze bevat data die lastig expliciet te maken zijn – want ja, hoe kan ik je nu uitleggen hoe koud het water was? Het is subjectief, anekdotisch of zelfs metaforisch. Tegelijkertijd is het wel kennis die ik zo met je kan delen, omdat het in mijn lichaam is opgeslagen. Had ik de stroomrichting via een getekend pijltje op een kaart gelezen, kon ik het niet meer reproduceren.
We herkennen het verschil tussen objectieve rationele kennis en sensitieve subjectieve kennis. Het is opmerkelijk dat we daarbij die laatste in hiërarchie lager waarderen. En onnodig. Onze lichamen organiseren ons weten, voelen en zijn. Alle kennis ontstaat ‘daar waar het vlees van ons lichaam het plaveisel van de wereld ontmoet’ stelt socioloog Michael Carolan (in More-than-Representational Knowledge/s of the Countryside: How We Think as Bodies, 2008). Carolan beweert dat het negeren van belichaamde kennis van bijvoorbeeld een beek of dijk in een besluitvormingsproces, betekent dat je de belangrijkste bron van begrip uit de data snijdt.
‘Buiten spelen’ brengt juist kennis voort. In de beek en op de dijk, begrijpt je lichaam én geest deze en plaatst ze in context. In plaats van grip over de beek en de dijk, ontwikkel je begrip met de dijk en de beek. En omdat ons lichaam het meet- én dataopslagcentrum ineen is, is het ook nog eens goedkoop. Behalve als je verrekijker in het water valt.
Phebe Kloos is antropoloog, met als specialisme mens-water relaties en schrijft een column in het vakblad
LEES OOK VAN PHEBE KLOOS
Afvalwater of kanswater