De bedrijfsverslagen over 2018 van de drinkwaterbedrijven voldoen volgens de Inspectie Leefomgeving en Transport aan de wettelijke eisen. Hetzelfde geldt voor de financiële resultaten, op een paar uitzonderingen na.
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) houdt toezicht op de bedrijfsverslagen en drinkwatertarieven van de tien drinkwaterbedrijven. Dat gebeurt in het kader van de doelmatigheid. Gisteren heeft Cora van Nieuwenhuizen een brief aan de Tweede Kamer gestuurd, waarin zij ingaat op de resultaten van de toetsing van de bedrijfsverslagen over 2018. Deze verslagen voldoen aan alle eisen die de Drinkwaterwet hieraan stelt, laat de minister van Infrastructuur en Waterstaat weten.
De bedrijfsverslagen zijn op tijd ingeleverd en beschikken over een goedkeurende verklaring van een registeraccountant. Ook geven ze inzicht in de kosten, waaronder vermogenskosten, opbrengsten en activawaarden. De ILT zal van de inhoud van de bedrijfsverslagen over 2018 gebruikmaken bij het toezicht op de drinkwatertarieven van 2020.
Solvabiliteit onder wettelijke grens
Bij de brief van de minister zit een bijlage waarin de financiële resultaten in 2018 worden toegelicht. De ILT keek daarbij ook naar de ontwikkeling van een aantal indicatoren in de periode 2014 - 2018. De inspectiedienst beoordeelde of de solvabiliteit (het eigen vermogen in verhouding tot het balanstotaal) niet boven het wettelijke maximum van 70 procent uitkwam. Alle drinkwaterbedrijven bleven twee jaar geleden onder deze grens. De gemiddelde solvabiliteit was 42 procent, even hoog als in 2017. Het Drentse WMD had met 23 procent een relatief lagere solvabiliteit. Dat kwam vooral door het beëindigen van de activiteiten in het verliesgevende dierenpark Wildlands Adventure Zoo Emmen.
Een ander financieel kengetal is de gewogen gemiddelde vermogenskostenvoet (WACC): het redelijk rendement op geïnvesteerd vermogen. Deze norm mocht de afgelopen twee jaar niet boven 3,4 procent uitkomen. Acht drinkwaterbedrijven bleven er in 2018 onder, twee niet. Dunea overschreed de wettelijke toegestane vermogenskosten met 900.000 euro (een WACC van 3,56 procent) en Waternet met 2,2 miljoen euro (een WACC van 4,1 procent). Zij moeten de overschrijding uiterlijk dit jaar compenseren in hun vermogenskosten.
Wisselende kosten bij buitenlandprojecten
De ILT besteedt ook aandacht aan de kosten van projecten om de drinkwatervoorziening in het buitenland te stimuleren. Deze kosten mogen niet hoger zijn dan 1 procent van de gerealiseerde omzet van de drinkwaterlevering. Geen enkel waterbedrijf overschreed deze norm. Samen werd ruim 7 miljoen euro in buitenlandse projecten (gemiddeld 0,49 procent) gestoken. Er zijn grote verschillen: Waternet (0,86 procent), Vitens (0,75 procent) en Evides (0,66 procent) gaven het meest uit, WMD (0 procent), Oasen (0,03 procent) en Brabant Water (0,13 procent) het minst.
Negen drinkwaterbedrijven haalden in 2018 een positief rendement bij hun niet-wettelijke nevenactiviteiten. De uitzondering is WMD dat door de problemen bij Wildlands een negatief rendement van 68 procent had. De sector behaalde een gemiddelde gewogen rendement van 5,5 procent op niet-wettelijke activiteiten, beduidend hoger dan de WACC van 3,4 procent voor de wettelijke drinkwatertaak. Zonder WMD was het gemiddelde rendement in 2018 zelfs 7,9 procent geweest.
MEER INFORMATIE
ILT over de toetsingsresultaten
Tweede Kamerbrief van minister
Verliezen WMD bij nevenactiviteiten