De Tweede Kamer wil het gebruik uitbannen van zogenoemde persistente stoffen, stoffen die slecht afbreekbaar zijn en zich ophopen in het milieu. Daarnaast wil de Kamer de kennisdeling over gevaarlijke stoffen verbeteren. Beide elementen zijn neergelegd in twee moties, die de Kamer deze week aannam. De Unie van Waterschappen en Vewin zijn positief over deze moties.
In de eerste, een motie van Groen Links, wordt het kabinet opgeroepen afspraken te maken met de Nederlandse industrie over de uitfasering van persistente stoffen. De Nederlandse industrie maakt in hun productieprocessen gebruik van duizenden van dit soort stoffen. Het onderwerp kwam op de maatschappelijke agenda na de ophef over de lozingen van het chemiebedrijf Chemours. Bij GenX, het procedé waarmee Chemours Teflon maakt, komen niet-afbreekbare stoffen vrij, die vervolgens in het drinkwater terecht komen.
De tweede motie die werd aangenomen, van 50PLUS en SP, dringt erop aan dat de kennisdeling over gevaarlijke stoffen wordt verbeterd. De motie wijst erop dat het in het belang van mens en milieu is dat er zo min mogelijk schadelijke stoffen worden geloosd in het oppervlaktewater.
Zowel de Unie van Waterschappen als Vewin, de vereniging van waterbedrijven, zijn positief over de moties. "Het is goed dat de Tweede Kamer aandacht heeft voor waterkwaliteit en opkomende stoffen in het oppervlaktewater, " zegt Miranda van der Voort van de Unie van Waterschappen. Vooral de motie over het verbeteren van kennisdeling kan op hun goedkeuring rekenen. "Vewin wil dat industriële bedrijven verantwoordelijk gemaakt worden voor de bewaking van de kwaliteit van hun afvalwater," zegt woordvoerder Patricia van der Linden. "Dit kan door het verplicht stellen van een actueel overzicht van te lozen stoffen en continue monitoring van het afvalwater."
Op dit moment is het voor bedrijven niet verplicht om relevante kennis over gevaarlijke stoffen te delen. "De relevante Europese regelgeving, het REACH-systeem, voldoet niet," meent Van der Linden. "omdat hier geen regels in zitten die rekening houden met de drinkwatervoorziening.
Dat de regels niet voldoen, leidt er volgens Miranda van der Voort toe dat de effecten van de stoffen op mens en dier soms nog niet direct duidelijk zijn. Dit vraagt om een gezamenlijke aanpak waarin het Rijk samen met regionale waterbeheerders, producenten en consumenten aan een oplossing werkt. Bijvoorbeeld een verbetering van het vergunningverleningsproces."