Het waterbeleid moet op korte termijn worden aangepast, zodat we beter kunnen omgaan met de gevolgen van klimaatverandering, betogen hydroloog Gé van den Eertwegh en meteoroloog Gerrit Hiemstra in een opiniebijdrage. “Waterbommen houden we niet tegen, extreme droogte ook niet. Maar dan zijn we beter gewapend tegen extreem weer dan nu het geval is. We moeten nu aan de slag.”
door Gé van den Eertwegh en Gerrit Hiemstra
Ons weer verandert omdat het klimaat verandert. Herfst en winter worden natter, voorjaar en zomer worden droger. In de zomer krijgen we te maken met meer verdamping dan nu het geval is. Droge én natte perioden worden extremer en gaan vaker vóórkomen. De manier waarop wij in Nederland met water omgaan is ingericht op het klimaat van ‘vroeger’.
diepe droogmakerijen en veenweidegebieden. Droogte in het zandgebied, dalende veenbodems en verziltende diepe polders hebben veel, zo niet alles te maken met lage grondwaterstanden. In dit artikel gaan we in op de situatie voor de zandgronden van Midden-, Oost- en Zuid-Nederland. Het nieuwe, veranderende klimaat dwingt ons tot een ander waterbeheer, vooral op de zandgronden, maar ook in de
De bijzondere weersomstandigheden van de afgelopen jaren, zowel extreem droog weer als ook overstromingen en lokale wateroverlast, hebben de zwakke plekken in ons watersysteem blootgelegd. De verdroging van natuurgebieden laat dat al meer dan drie decennia zien. Toenemende regenhoeveelheden leiden vaker tot wateroverlast, daarnaast veroorzaken langduriger droogtes en meer verdamping (zie kader) vaker en grotere watertekorten. Mensen bekritiseren de waterbeheerders. Veel criticasters hebben onvoldoende inzicht in de complexiteit van het waterbeheer en trekken te snelle conclusies. Wij proberen in dit artikel uitleg te geven over een aantal zaken en komen met suggesties voor verbeteringen.
Veel criticasters hebben onvoldoende inzicht in de complexiteit van het waterbeheer en trekken te snelle conclusies
Geen normen
Het waterbeheer heeft meerdere doelen: voorkómen van overstromingen, zorgen voor voldoende water en voor schoon water. In wetten en beleid zijn doelen opgenomen, zoals voor wateroverlast bij piekbuien, de toestand van Natura-2000-gebieden en voor waterkwaliteit (KaderRichtlijn Water). In de Waterwet zijn de taken en verantwoordelijkheden vastgelegd voor Rijk, provincies en waterschappen. Voor overstromingen kennen we wettelijke normen, maar voor droogte zijn er echter geen normen. Voor te weinig of te veel water geldt: schade door te veel water zoveel mogelijk voorkómen en daarnaast zorgen dat de negatieve gevolgen van droogte beperkt blijven.
Tijdens droogte in het groeiseizoen, zijn er meerdere effecten op ons watersysteem en op ons watergebruik die elkaar versterken. Door verdamping van water via bodem en planten en door de afvoer van water, zakt het grondwater dieper weg. Tegelijkertijd wordt er in het groeiseizoen meer water opgepompt uit grondwater en oppervlaktewater.
De belangrijkste ‘onttrekkers’ van water, en dan vooral van het grondwater, zijn de industrie en drinkwaterbedrijven (jaarrond) en de landbouw (groeiseizoen). Hierbij stijgt het aandeel van de landbouw juist in droge perioden zeer sterk, terwijl dan de grondwaterstanden toch al dalen omdat de verdamping groter is dan de regenval. ‘Nederland heeft een wateroverschot’, hoor je vaak zeggen. Voor een heel kalenderjaar klopt dat misschien, maar voor het zomerhalfjaar (NB: het groeiseizoen) klopt dat zeker niet. Dan kan het watertekort oplopen van 100 mm tot >300 mm.
Grondwaterstanden op de zandgronden zijn al enkele decennia structureel te laag
Adequaat systeem
Toen ons huidige watersysteem gemaakt werd, was het voornamelijk ingericht op water afvoeren. In het ‘vroegere’ klimaat in de jaren vijftig tot en met de jaren zeventig was dat een adequaat systeem, hoewel het in 1976 reeds kraakte in zijn voegen door extreme droogte. Dat watersysteem voldoet al een tijd niet meer, want grondwaterstanden op de zandgronden zijn al enkele decennia structureel te laag. Natuur, infrastructuur en de landbouw hebben daar last van. Ons waterbeheer en de inrichting van het watersysteem zijn toe aan een verbouwing, vergelijkbaar met de Deltawerken en het programma Ruimte voor de Rivier.
Waterbeheer wordt complexer als extreem weer vaker voorkomt, zoals een nat voorjaar gevolgd door een droge periode (maart-juni 2023). Ons watersysteem helpt daar niet meer bij, sterker nog, het is nu aan aanpassingen toe, gericht op de (nabije) toekomst.
Wij pleiten voor het snel en op korte termijn aanpassen van het waterbeleid. We zijn namelijk al laat (‘...het kalf en de put...’), anno nu is het extreem droge jaar 2018 alweer vijf (!) jaar geleden. We moeten aan de slag met een omslag: een transitie in waterbeheer, watersysteem en watergebruik, zodat we beter om kunnen gaan met het andere weer, dat een gevolg is van klimaatverandering.
Hogere grondwaterstanden zorgen er ook voor dat het diepe grondwatersysteem beter en langer wordt aangevuld
Structuele aspecten
Het watersysteem en het beheer kunnen we met verschillende maatregelen aanpassen aan het veranderende klimaat. Die maatregelen zijn gericht op twee structurele aspecten: meer water infiltreren en opslaan als grondwater en minder water afvoeren en minder water gebruiken.
In de eerste plaats moeten we in de herfst, winter en voorjaar ervoor zorgen dat meer regenwater ons grondwater aanvult dan nu het geval is. Dat grondwater moet zo lang mogelijk grondwater blijven en niet in sloten en beken belanden: dan zijn we het kwijt. Dat betekent dat in deze perioden minder water afgevoerd moet worden, zodat onze grondwatervoorraad groter wordt en dus de grondwaterstanden structureel omhoog gaan en blijven. Dat betekent automatisch dat we moeten accepteren dat de risico’s op wateroverlast groter worden en dat op weilanden, akkers en natuurgebieden de grondwaterstanden stijgen. Het landgebruik kunnen we hierop aanpassen om eventuele schade te beperken.
Hogere grondwaterstanden zorgen er ook voor dat het diepe grondwatersysteem beter en langer wordt aangevuld. De druk van het diepe grondwater wordt door onttrekkingen van industrie en waterbedrijven lager, waardoor ook het diepe grondwater meer moet worden aangevuld.
Drinkwaterbedrijven zouden winningen in ruimte en tijd moeten kunnen variëren en minder watervraag bij burger en industrie moeten stimuleren of drinkwater anders beprijzen
Verbod helpt
Minder grondwater oppompen tijdens droogte helpt direct: wat je niet uit het grondwater haalt blijft er langer in. Water oppompen uit oppervlaktewater kan direct leiden tot droogval van beken, een verbod hierop bij naderende droogte helpt meteen voor het watersysteem.
Daarnaast zullen we minder water moeten gebruiken in voorjaar en zomer. Simpelweg minder water oppompen in absolute m3 per jaar (dus niet per persoon). Dat geldt voor burgers: minder en korter douchen en de wc met minder water doorspoelen (dit zijn de toppers!). De tuin beperkt of niet sproeien (andere planten in de tuin) en slechts kleine zwembadjes vullen dragen ook bij.
De industrie moet structureel minder water gebruiken bij productieprocessen en spoel-activiteiten. Drinkwaterbedrijven zouden winningen in ruimte en tijd moeten kunnen variëren en minder watervraag bij burger en industrie moeten stimuleren of drinkwater anders beprijzen. Dit vergt wettelijke maatregelen.
De landbouw moet absoluut gezien minder beregenen en teelten inzetten die minder water vragen voor verdamping (bijv. van > 4.500 naar < 4.000 m3 water per seizoen). Beleid van waterschap en provincie op gebied van onttrekkingen moet gebaseerd zijn op de beschikbare watervoorraad en op grondwaterstanden, die in het groeiseizoen niet mogen zakken onder een bepaald niveau. Het water dat er beschikbaar is, moet van tevoren via een boekhouding (m3) worden bedeeld en verdeeld, zodat tijdens droog weer voor elke gebruiker helder is, hoeveel water er maximaal onttrokken kan worden.
De landbouw zal moeten leren omgaan met structureel hogere grondwaterstanden op de percelen
Landbouw
De belangrijkste bijdrage op de waterbalans en tegen grondwaterdroogte kan de landbouw leveren door de ontwatering te verminderen en minder water af te voeren. Daartoe zal de landbouw moeten leren omgaan met structureel hogere grondwaterstanden op de percelen. Als we tenslotte in natuurgebieden minder omvangrijk en minder dicht naaldbos hebben, en in plaats daarvan meer kale grond en heide, dan blijft onder die gebieden het grondwater beter op peil door minder verdamping.
Kortom, als we meteorologisch en hydrologisch de handen ineenslaan én als we ons watersysteem en beheer aanpassen aan het nieuwe klimaat, dan zijn we op termijn beter bestand tegen verdere klimaatveranderingen. Waterbommen houden we niet tegen, extreme droogte ook niet. Maar dan zijn we beter gewapend tegen extreem weer dan nu het geval is. We moeten nu aan de slag.
Hoopvol
De beleidsnota vanminister Mark Harbers van ministerie van Infrastructuur en Waterstaat van november 2022 is nog geen wetgeving met resultaatverplichtingen en normering voor droogte. Ook staan er geen of zwakke aanbevelingen in voor grondwateronttrekkingen, door toedoen van min LNV (Investico, 2023).
De laatste berichten hierover uit Den Haag (Kamervragen begin juni 2023) zijn hoopvol: in het late najaar van 2023 komt Minister Harbers met aanbevelingen. Op dat moment is de zomer van 2023 voorbij. Van ‘gaat u maar rustig slapen’ naar ‘handen uit de mouwen, waterbeheerders en watergebruikers’, dat zouden we graag zien. Voor een toekomstbestendige waterhuishouding van Nederland.
Het gras heeft water nodig om te groeien en om voedingsstoffen uit de bodem op te nemen via de wortels. De referentiegewasverdamping kan variëren van minder dan 1 mm per dag tot maximaal 6 mm per dag. Als bij droog weer de bodem droger wordt, dan hebben de plantenwortels steeds meer moeite om water uit de bodem te halen. De werkelijke verdamping wordt dan minder groot dan de referentiegewasverdamping van het KNMI. Als het grondwater hoog genoeg staat, kan water vanuit het grondwater via capillairen naar de wortelzone van het gras stijgen. Capillairen zijn dunne kanaaltjes tussen de bodemdeeltjes waarin het water vanzelf opstijgt. Zo kan het gras goed blijven verdampen. Daarmee zakt de grondwaterstand, want er verdwijnt water uit de bodem via de capillairen en de verdamping van het gras.
Als de grondwaterstand verder zakt, dan reikt het water in de capillairen steeds minder hoog. Het gras gaat dan steeds minder verdampen. De werkelijke verdamping van gras is dan lager dan de referentiegewasverdamping en de groei van het gras stokt. Beregenen van grasland kan dit proces deels omkeren, waardoor gras weer meer kan verdampen. Als het water voor beregening uit het grondwater wordt gepompt, dan daalt de grondwaterstand. Dit effect vergroot de behoefte aan beregeningswater. Dit verhaal geldt in principe voor alle planten.
Het KNMI berekent vanaf 1 april elk jaar het potentieel neerslagtekort (regenval minus de referentiegewasverdamping). Door klimaatverandering neemt de referentiegewasverdamping van het KNMI op jaarbasis toe. In de afgelopen decennia (1980-2020) is deze toename grofweg 50 à 75 mm per jaar geweest. Daarnaast neemt de capaciteit van landbouwplanten om water te verdampen ook toe, via o.a. plantenveredeling. Er zijn in het groeiseizoen meerdere processen die een negatief effect hebben op de grondwaterstand: minder regen, meer verdamping en meer oppompen door landbouw en industrie.
Daarnaast valt de regen steeds vaker in lokale plensbuien. Deze plensbuien helpen niet of nauwelijks om het grondwater aan te vullen. Veel van dat water verdwijnt als afvoer in beken en bij gemalen. Te lage grondwaterstanden leiden tot schade aan natuur, aan infrastructuur, aan land- en tuinbouw en zorgen voor bodemdaling en verzilting. Klimaatverandering maakt de kans groter op het optreden van langere periodes van droog weer én grotere watervraag én een groter watergebruik. Daar moeten we op anticiperen door ons watersysteem, ons waterbeheer en ons watergebruik rigoureus aan te passen.
Van meteorologische droogte naar hydrologische droogte
Er kan op een bepaald moment droogte in grondwater optreden: de grondwaterstanden zijn dan duidelijk lager dan normaal op dat moment van het jaar. Als vervolgens deze grondwaterstanden in een gebied lager staan dan het stuwpeil of de bodem van een sloot of beek (alles t.o.v. NAP gedacht; als ‘waterpas’), dan ontstaat er stagnant water en/of droogval in de watergang. Als dit eerder gebeurt in het seizoen en/of langer duurt dan normaal, dan is er sprake van afvoerdroogte.
ZIE OOK
Droogteportaal