De oudste gevonden grondwateranalyses dateren uit 1827. Waarom werd deze analyse gemaakt? Uit zorg om de drinkwatervoorziening. Dat is 200 jaar later nog steeds het belangrijkste motief voor onderzoek naar waterkwaliteit. Dit blijkt uit onderzoek van Jasper Griffioen.
Griffioen, hoogleraar Waterkwaliteitsbeheer aan de Universiteit Utrecht en senior scientist bij TNO, publiceerde onlangs het artikel History of the hydrogeochemical study of groundwater in the Netherlands and the research motives in Hydrogeology Journal.
In zijn artikel beschrijft hij twee eeuwen hydrogeochemisch onderzoek: onderzoek naar de grondwaterkwaliteit. Met name bekeek hij ook wat de motieven waren om dit onderzoek te doen. “Dit onderzoek laat eigenlijk vooral de weerbarstigheid van de waterkwaliteitsproblematiek zien.”
De oudste gevonden grondwateranalyses in Nederland dateren uit 1827. Het eerste landelijke onderzoek stamt uit 1868 en was een gevolg van een heersende cholera-epidemie. “Steeds was de zorg om de drinkwatervoorziening de belangrijkste reden om het onderzoek te doen. Dat is natuurlijk valide, maar het verbaast me wel dat wetenschappelijke nieuwsgierigheid eigenlijk zelden naar voren komt als belangrijk motief voor onderzoek.”
Uit deze historische overview van het waterkwaliteitsonderzoek de afgelopen twee eeuwen is, aldus Griffioen, een belangrijke les te trekken. “Er wordt over het algemeen gezuiverd als er drinkwater moet komen. De vervuiling wordt niet aangepakt bij de bron. Dat betekent dat we al twee eeuwen als het ware achter de feiten aanlopen. De samenleving vraagt om steeds scherpere lozingsnormen. Dat betekent dat we steeds meer bij de bron zullen moeten gaan zuiveren."
Opvallend in het onderzoek vond Griffioen dat een stof als methaan een wisselende rol speelt in het waterkwaliteitsonderzoek. “Methaan komen we al heel lang tegen in de bronnen. Aan het einde van de negentiende eeuw was men erin geïnteresseerd als gevolg van het gebruik van moerasgas. Nu zie je er weer interesse in naar aanleiding van milieurisico’s van potentiëel lekkende aardgasputten als ook de inzet van warmte-koudeopslag.”
Een andere belangrijke aanjager van waterkwaliteitsonderzoek blijkt de ontwikkeling van testtechnieken. Met andere woorden: er wordt geanalyseerd wat kan worden geanalyseerd. “Het technisch kunnen drijft ons voort. Vijftig jaar geleden kon je PFAS niet vaststellen. Maar de inzet van nieuwe methodes is vaak duur, denk aan screening van het water. Daar zou echt nog wel meer uit te halen zijn.”
Een leuke bonus van het onderzoek was volgens Griffioen dat er tot nu toe onbekende bronnen zijn gevonden uit de negentiende eeuw. “We kunnen nu meer zeggen over de samenstelling van de Rijn in die tijd als referentie voor nu. Dat is een waardevolle toevoeging aan het onderzoek.”