Een andere verhouding tussen lokale en centrale overheden, een andere blik op ons watersysteem en meer af durven wijken van tradities en structuren. Dat adviseert Susanne Wuijts in haar proefschrift waarin bestuurlijke en juridische aspecten van het waterkwaliteitsbeheer worden gewogen.
Susanne Wuijts promoveerde eind vorige maand aan de Universiteit Utrecht op een onderzoek naar de bestuurlijke en juridische aspecten van waterkwaliteitsbeheer. Vanuit haar werkzaamheden bij het RIVM is Wuijts al jaren betrokken bij onderzoeken naar waterkwaliteit. “Mijn onderzoeksvraag kwam dus uit de praktijk. Ik denk dat we de afgelopen jaren ontzettend goede stappen hebben gezet bij het verbeteren van de waterkwaliteit. Maar er zijn nog nieuwe stappen nodig en ik wilde onderzoeken hoe dat bestuurlijk en juridisch te regelen is.”
Samenwerking
Wuijts kwam tot de conclusie dat de samenwerking tussen verschillende overheden een bepalende factor zal worden de komende jaren. Lokale overheden beschikken nu niet over de middelen om knelpunten die over de grenzen van hun beheersgebied heengaan, aan te pakken. “Kijken we bijvoorbeeld naar drinkwaterkwaliteit, dan zie je dat veel waterschappen en waterbedrijven heel goed kijken naar verontreiniging vlakbij hun drinkwaterbron. Maar de waterkwaliteit wordt ook beïnvloed door bovenstroomse lozingen of landbouwemissies. Dat is nu onvoldoende in beeld.”
Om dat te verbeteren zouden lokale en centrale overheden hun samenwerking moeten aanpassen en ook industrie en landbouw betrekken bij een gecoördineerde aanpak. Wuijts: “Het gaat me er juist niet om dat het Rijk alle regie naar zich toe moet trekken. Lokale kennis is nodig om de watersystemen te doorgronden. Wel moeten er betere afspraken komen over wat lokaal kan en landelijk moet zodat de verschillende overheden en andere relevante spelers samen op kunnen trekken.”
Ook is het volgens Wuijts van belang om nogmaals goed te kijken naar het watersysteem. “Ik denk dat overheden beter zouden moeten weten aan welke knoppen er gedraaid kan worden om de waterkwaliteit te verbeteren en beter, en integraler, in kaart moet brengen welke bronnen van verontreinigingen er zijn en wie daar ook wat aan kan doen.”
Flexibele inrichting
Om de manier van samenwerking tussen de verschillende overheden aan te passen, denkt Wuijts dat het nodig is om minder vanuit tradities en bestaande structuren te werken. “We moeten met elkaar een reis afleggen. Er is niet één pasklaar antwoord. Om de waterkwaliteit verder te verbeteren, zullen we de samenwerkingsvormen wel zo in moeten richten dat ze flexibeler zijn en een antwoord kunnen vinden op de verschillende problemen die op verschillende plekken spelen.”
Naast een andere bestuurlijke inrichting pleit Wuijts er ook voor om water een grotere plek te gunnen in het maatschappelijke debat en in de verantwoording van beleid. “Die twee dingen kun je niet los van elkaar zien. Het maatschappelijke debat beïnvloedt de beleidskeuzes van de politiek. Waterkwaliteit staat nog niet duidelijk genoeg op de agenda. Dat kan veranderen als we de waarde van water, zowel de welzijns- als de gezondheidseffecten, veel meer naar voren laten komen. Dat vergroot ook de betrokkenheid van de watergebruikers bij de waterkwaliteitsdoelstellingen.”
MEER INFORMATIE
Het proefschrift: ‘Towards more effective water quality governance’ (pdf)