Vorige week werd in Groningen een proefdijk opgeblazen als proef. Doel van de demolitieproef was het testen van een noodmaatregel: via een gecontroleerde ontploffing een bres in de dijk maken en zo het water te kunnen controleren in geval van een dreigende overstroming. De proef is geslaagd.
Beleidsadviseur waterveiligheid Jan Willem Nieuwenhuis was vanuit Waterschap Noorderzijlvest betrokken bij de voorbereidingen van de demolitieproef en was afgelopen dinsdag aandachtig toeschouwer. “Het belangrijkste is dat de proef heeft laten zien dat de theorie klopt: het is mogelijk om een gecontroleerde bres te maken met explosieven en zo – in noodsituaties – overtollig water in de gewenste richting te sturen.”
Dit principe is vergelijkbaar met het afgraven van een stukje van de bovenkant van een dijk met een graafmachine. “Het is echter veiliger om dit met lichte explosieven te doen dan met zwaar materiaal uit te moeten rukken naar een dijk. Bovendien lijkt het erop dat de controle over de bres groter is met springstoffen.”
Bij de proef vorige week, die in een eerder stadium al vooraf werd gegaan door een prétest, is gekeken naar de impact van de explosieven op de dijk, de manier waarop de bres wordt gevormd en de wijze waarop het water zijn weg vindt door de bres en vervolgens in het achterland.
De proef vorige week naderde volgens Nieuwenhuis de realiteit al heel behoorlijk met meer waterdruk op de dijk. “In eerste instantie ontstond een schokgolf en stroomde het water naar de andere kant van de bak. Dat is niet zo relevant als je zoiets zou moeten doen bij een rivierdijk, maar is wel een aandachtspunt als het nodig zou zijn bij een beperkte watergang als een waterboezem.”
Nu de benodigde tests zijn gedaan, kan het Ministerie van Defensie een draaiboek opstellen waarvan de veiligheidsregio’s in noodgevallen gebruik kunnen maken. “Maar ik denk dat de resultaten van deze tests en het draaiboek niet alleen voor Nederland nuttig zijn. Defensie heeft de inspiratie ervoor opgedaan in Amerika en de proef is uitgevoerd als deel van het internationale Polder2C’s project. Dus ik kan me heel goed voorstellen dat deze kennis breder internationaal gedeeld wordt.”