secundair logo knw 1

Circa 90% van het oppervlaktewater in de provincie Noord-Brabant is niet aangewezen als KRW-waterlichaam. De doelen waren voor deze wateren nog niet volgens de KRW-systematiek opgesteld. Daardoor ontbrak een eenduidige systematiek voor heel Brabant. In 2014 zijn voor deze (niet KRW-)wateren doelstellingen afgeleid in de KRW-taal. Dit artikel beschrijft het traject dat de provincie en de vier Brabantse waterschappen hierbij samen hebben doorlopen en de lessen die ervan zijn geleerd.

Download hier de pdf van dit artikel.

Voor de Kaderrichtlijn Water (verder: KRW) zijn in de provincie Noord-Brabant oppervlakte-wateren aangewezen als waterlichamen als zij voldoen aan de daarvoor gestelde criteria (wateroppervlakte > 50 ha of stroomgebied > 10 km2). Naast de KRW-waterlichamen is er ook een omvangrijke groep ‘overige wateren’. Deze overige wateren vormen circa 90% van de totale hoeveelheid oppervlaktewater in Noord-Brabant (zie figuur 1). Het zijn vooral sloten, stedelijk water, vennen, wielen en bovenlopen van de beeksystemen.

1507-07 afb1

Afbeelding 1. KRW-waterlichamen (donderblauw) en overige oppervlaktewateren (lichtblauw) in Noord-Brabant

De doelstellingen voor de waterlichamen zijn vanaf 2009 vastgelegd met een landelijke werkwijze en landelijke maatlatten die specifiek voor de KRW zijn ontwikkeld. Voor het beoordelen van de biologische toestand van de overige wateren wordt in Brabant in het huidige Provinciale Waterplan 2010-2015 gebruikgemaakt van de zogenaamde EBEO-methodiek van de STOWA. De uitkomsten (beoordelingen) van de EBEO-methode zijn niet vergelijkbaar met de toestandsbepalingen van de KRW-maatlatten. In de praktijk blijkt dat overige wateren vaak samen met een KRW-waterlichaam één watersysteem vormen (voorbeeld: bovenloop overig water, midden- en benedenloop KRW-waterlichaam). De doelen in twee verschillende ‘talen’ maken het lastig om de toestand van de delen van het watersysteem met elkaar te vergelijken.

Dit probleem speelt niet alleen in Noord-Brabant. Het is in 2010 al onderkend door de landelijke Stuurgroep Water. De STOWA heeft een methodiek ontwikkeld om in KRW-taal ecologische doelen voor overige wateren af te leiden [1]. De waterschappen leiden de doelen af waarbij de provincies de doelen voor de overige wateren uiteindelijk vastleggen. Een belangrijk verschil tussen de doelen voor overige wateren en de KRW-doelen voor waterlichamen is het ontbreken van de resultaatsverplichting.

Het proces

De doelafleiding overige wateren is in de provincie Noord-Brabant vanaf het begin een gezamenlijk proces geweest van de provincie en de vier Brabantse waterschappen (Aa en Maas, Brabantse Delta, De Dommel en Rivierenland). Het vertrekpunt voor de partijen was echter wel verschillend. Het voorkomen van de verschillende typen overige wateren verschilt sterk tussen de waterschappen, evenals de beschikbaarheid van gegevens. Een positieve uitzondering vormen de vennen, waarvoor al jarenlang een monitoringsprogramma loopt.

De doelafleiding is gestart met het maken van procesafspraken, onder meer over de doorlooptijd van het project, de mate van diepgang, de te gebruiken meetgegevens en de aanpak voor de data-analyse. Deze procesafspraken leidden tot een plan van aanpak voor de doelafleiding zelf (gebruik makend van de landelijke handleiding).

De kaders

Er zijn heldere bestuurlijke kaders aan het project meegegeven:

  • De landelijke handreiking [1], zoals ontwikkeld door STOWA, IPO en UvW, wordt gevolgd.
  • De ambities voor de overige wateren in Brabant lagen al vast in provinciaal beleid en mogen niet veranderen. Met het bepalen van doelen voor overige wateren kan de indruk worden gewekt dat de ambities voor overige wateren verlaagd of verhoogd worden ten opzichte van de huidige ambitie. Ambitieverlaging of -verhoging is echter niet aan de orde. Dit proces betrof enkel het uitdrukken van reeds bestaande doelen (uitgedrukt in EBEO-klassen) in KRW-taal.
  • Doelen worden afgeleid voor alle overige wateren in Brabant, met uitzondering van stedelijk water (zie hierna). Hierdoor zijn, samen met de doelen voor de KRW-waterlichamen, voor al het oppervlaktewater in Brabant doelen vastgesteld.
  • Gezien de diversiteit aan gebruiksfuncties van het stedelijk water en de gemeentelijke ambities is maatwerk nodig. Brabantbrede afgeleide doelen doen hier geen recht aan. De wateren in stedelijk gebied hebben wel meegedaan bij de data-analyse. De uitkomsten daarvan kunnen dienen als input voor lokaal overleg met individuele gemeenten.
  • De doelen voor de overige wateren leiden niet tot extra rapportage- en/of monitoringsverplichtingen.
  • Voor de overige wateren in Noord-Brabant zijn geen nieuwe doelen voor de fysisch-chemische parameters afgeleid. In het PWP 2010-2015 is al opgenomen dat voor de (fysische) chemie de richtwaarden uit de landelijke richtlijnen van kracht zijn voor alle wateren. Dit uitgangspunt voldoet nog steeds.
  • En tot slot: de doelen moesten binnen een half jaar gereed zijn, zodat ze nog konden worden opgenomen in het provinciale water- en milieuplan voor 2016-2021.

De data-analyse en kwaliteitselementen

Na het vastleggen van de procesafspraken en de bestuurlijke kaders is verder gegaan met een analyse op de beschikbare data. Van welke meetpunten zijn er data beschikbaar, voor welke kwaliteitselementen is welke monitoringsfrequentie gehanteerd, hoe zit het met de spreiding in de meetgegevens?

De eerste stap bestond uit het volgens de KRW-indeling toekennen van een watertype aan elk van de overige wateren en het bepalen van de functies die van toepassing zijn (bijvoorbeeld waternatuur of zwemwater).

In de tweede stap is met de beschikbare data voor de overige wateren een beoordeling in KRW-taal gemaakt, een zogenaamde Ecologische Kwaliteitsratio (EKR = score op maatlat).

Als derde stap zijn alle overige wateren in Brabant ingedeeld in clusters. Een cluster bestaat uit overige wateren die qua type, ecologisch functioneren, landgebruik en functie met elkaar vergelijkbaar zijn. Hierbij is van fijn naar grof gewerkt, waardoor het grote aantal clusters waarmee is gestart gaandeweg meer en meer is teruggebracht.

De KRW-systematiek maakt onderscheid in vier biologische kwaliteitselementen: fytoplankton, overige waterflora, macrofauna en vissen. Voor elk KRW-waterlichaam moeten voor deze kwaliteitselementen doelen opgesteld worden. De Handleiding Doelafleiding Overige Wateren [1] geeft de ruimte om bij de doelafleiding voor overige wateren alleen voor het meest relevante biologische kwaliteitselement(en) een doelstelling te bepalen. In Brabant is ervoor gekozen per soort water te werken met één voorkeurselement. Het gaat om het kwaliteitselement (of onderdeel daarvan) dat het beste de informatie over de ecologische toestand weergeeft. Daarnaast zijn er ook doelen voor optionele biologische kwaliteitselementen vastgesteld. Deze dienen vooral om waterbeheerders informatie over het watersysteem te geven. Tot slot zijn ook kwaliteitselementen voor clusters komen te vervallen, omdat deze geen meerwaarde hadden voor het vaststellen van de ecologische toestand.

Door te werken met een voorkeurselement meet en beoordeelt elk waterschap dezelfde parameter. Met de optionele kwaliteitselementen is het daarnaast mogelijk om naar wens extra monitoring op andere parameters uit te voeren en te toetsen: maatwerk per waterschap.

Vissen worden in Brabant niet gebruikt als biologisch kwaliteitselement voor “overige wateren”, omdat het in de overige wateren kostenefficiënter is om met andere kwaliteitselementen een oordeel te geven over de biologische toestand en de visstand van nature een grillig verloop kan hebben in kleine wateren. Voor vissen zijn dan ook geen doelen afgeleid.

De biologische doelen

Als laatste stap is per cluster voor de relevante biologische kwaliteitselementen een doelstelling afgeleid. Voor het afleiden van deze doelen bleek het nodig om een aantal redeneerlijnen te formuleren, die onderstaand worden toegelicht.

Om ervoor te zorgen dat de ambitie voor de overige wateren na de omzetting in ‘KRW-taal’ niet is veranderd, zijn de resultaten van de provinciale EBEO-toetsingen als uitgangspunt gebruikt. De ‘KRW’-doelstellingen voor het overig water zijn zo bepaald dat het doelbereik gelijk is gebleven.

Het niveau van de doelen voor overige wateren is niet alleen gebaseerd op de uitkomsten van data-analyse, maar ook op de functie van dat water. Een overig water met een hoge ambitie (bijvoorbeeld de functie waternatuur) krijgt altijd een doelstelling die minimaal gelijk is aan wateren met een lagere ambitie (bijvoorbeeld wateren zonder natuurfunctie).
Als ondergrens voor de doelen voor overige wateren is EKR = 0,20 gehanteerd. De bovengrens is gelegd op EKR = 0,60, zodat de doelstelling voor de overige wateren nooit hoger is dan het GET (KRW-doelstelling voor natuurlijke wateren) en de default voor sloten en kanalen.

Dit alles heeft uiteindelijk geleid tot het opstellen van doelen voor tien clusters van overige wateren (tabel 1).

Tabel 1. Doelen voor ‘overige wateren’ in Brabant, uitgedrukt in de EKR op de KRW-maatlat van het betreffende watertype
Groen: voorkeurselement. Oranje: optioneel element. Grijs: niet van toepassing of niet geselecteerd.

1507-07 tabel 1

De geleerde lessen en het vervolg

Door het gezamenlijk opstellen van doelen voor overige wateren is er voor heel Noord-Brabant een eenduidige toetsingssystematiek voor al het oppervlaktewater beschikbaar. De methodiek geeft tevens ruimte aan ieder waterschap om eigen accenten voor monitoring in overige wateren aan te brengen. Het traject heeft geleid tot een eindproduct dat wordt gedragen door alle betrokken partijen.

EBEO is van oorsprong een diagnostische tool die aangeeft door welke factoren het water vooral wordt beïnvloed. In de beschreven doelafleiding is de EBEO-methode gebruikt om een globale verdeling te maken tussen wateren die wel en niet op orde zijn. Hiermee konden we aantonen dat beoordeling met de nieuwe systematiek dezelfde verdeling oplevert en er geen ambitieverandering optreedt. De EBEO-systematiek kon daarom in Brabant prima als basis gebruikt worden bij het opstellen van doelen overige wateren.

Voor de vennen bestaat in Brabant een lange traditie van monitoring. Voor de rest van de overige wateren bleken vaak minder data beschikbaar te zijn. Dat maakt het verleidelijk om te blijven hangen in de details rondom de beschikbare data. In Brabant is ervoor gekozen om dit te onderkennen, op te vangen met heldere redeneerlijnen en pragmatisch door te gaan met de doelafleiding richting bruikbaar eindresultaat.

Het afleiden van de doelen voor de overige wateren is een vanaf het begin een gezamenlijke inspanning geweest van de provincie en de waterschappen. Daardoor is het gelukt om het hele traject tot en met de bestuurlijke goedkeuring door GS en de Noord-Brabantse Waterschapsbond in een half jaar te doorlopen. Een belangrijke aanbeveling: neem aan het begin van het traject de tijd om gezamenlijk het plan van aanpak vast te stellen. In Brabant heeft dit geholpen bij het vooraf goed vastleggen van de verwachtingen van het projectteam (tijdbesteding en data-aanlevering).

Omdat de doelafleiding voor overige wateren in Nederland nog redelijk nieuwe materie is, wordt in 2018 een evaluatie uitgevoerd. Hierbij worden ook de ervaringen rondom de vergunningverlening in de overige wateren betrokken. Voor clusters van overige wateren waar momenteel relatief weinig data van beschikbaar zijn, zal bekeken worden of door aanvullende data de doelen beter gedefinieerd kunnen worden. Ervaringen bij andere provincies zullen in de evaluatie worden meegenomen. De uitkomsten van de evaluatie kunnen gebruikt worden bij de planvoorbereiding voor de periode 2022-2027.

Referenties

  1. Handleiding Doelafleiding Overige Wateren, STOWA rapport 2013-20.
Typ je reactie...
Je bent niet ingelogd
Of reageer als gast
Loading comment... The comment will be refreshed after 00:00.

Laat je reactie achter en start de discussie...

(advertentie)

Laatste reacties op onze artikelen

Prachtplan Jos ! Nog een argument voor: grondwater is minder kwetsbaar dan oppervlaktewater in tijden van oorlogsdreiging. 
Plan B ja de Haakse zeedijk voor de kust van Nederland maar zelfs ook Belgie en Denemarken!
De grootste veroorzaker van de kostenstijgingen op water, energie en brandstof is de Rijksoverheid. De aandacht kan beter daar op gevestigd worden. De verhoging door de investeringen voor de drinkwaterleidingen is marginaal. Wel een verdiept in de belasting op leidingwater (voor kleingebruikers tot 300m3) van 0,5 EURO per m3? 
Om het helemaal compleet te maken neem ik aan dat beide heren met een zeilboot uit 1624 naar Nederland zijn gekomen om de CO2 voetprint niet teveel te verhogen.