Om een duurzame landbouw te realiseren, moet de overheid boeren op bedrijfsniveau duidelijk maken aan welke normen ze moeten voldoen om hun bedrijfsvoering duurzaam te maken. Dat moet gerealiseerd worden met doelvoorschriften. De boer bepaalt dan zelf hoe hij de doelen bereikt. Daarbij zijn toezicht en handhaving wel noodzakelijk. Ook de waterschappen moeten in deze benadering een bijdrage leveren.
Dat schrijft de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) in het advies Boeren met toekomst, dat is aangeboden aan demissionair landbouwminister Carola Schouten. Bij het opstellen van het advies richtte de raad zich op verduurzaming van de landbouw, waarbij ook perspectief wordt geboden aan de boeren die verder willen met hun bedrijf.
De landbouw moet nog veel aan duurzaamheid winnen. Een van de opdrachten betreft het terugdringen van de uitstoot van stikstof en fosfor uit de landbouw naar het grond- en oppervlaktewater. Die emissies zijn nog altijd te hoog.
In gesprek
Om een beeld te krijgen van de sector is de raad in gesprek gegaan met boeren met verschillende achtergronden. Die gesprekken maakten de raad duidelijk dat veel boeren de voortdurend veranderende beleidskaders als belemmerend ervaren en ook onzeker zijn over toekomstig overheidsbeleid. Dat neemt niet weg dat veel boeren duurzamer willen gaan werken, aldus de raad. “Ze hebben daarnaast behoefte aan meer waardering vanuit de markt en de samenleving.”
De raad stelde tevens vast dat boeren willen dat overheid, banken en ketenpartijen samen met hen de ‘duurzaamheidsopgaven’ aangaan, maar wel met de kanttekening dat ze ‘met eigen kennis, kunde en creativiteit (en daarmee werkplezier) bepalen welke maatregelen in hun bedrijf het beste zijn om de duurzaamheidsopgaven te halen’.
Bedrijfsniveau
De gesprekken hebben de raad duidelijk gemaakt dat een standaard boerenbedrijf niet bestaat; lokale omstandigheden bepalen in hoge mate welke manier van werken boeren kiezen. Dat geldt ook voor de duurzame eisen die aan bedrijven moeten worden gesteld. "Als een bedrijf dichtbij een natuurgebied ligt, zal bescherming van de waterkwaliteit en/of het waterpeil belangrijker zijn dan wanneer het bedrijf dicht bij bebouwde omgeving ligt, waar beperking van fijnstofuitstoot en geurhinder relevanter zullen zijn. Verdienmodellen moeten daarop worden afgestemd."
Een en ander leidde bij de raad tot de conclusie dat de overheden tot op bedrijfsniveau inzichtelijk moeten maken welke stappen boeren moeten zetten om duurzaam te worden. Overheden moeten daarbij ook daadwerkelijk handhaven, bijvoorbeeld op basis van gemeten emissies, als duurzaamheidsnormen niet worden gehaald, schrijft de raad.
Voorts moeten de overheden op regionaal niveau gebiedsprocessen faciliteren om ‘verschillende lokale belangen te verbinden met de verduurzamingsopgave’. Ook de waterschappen hebben daarin een rol, aldus de raad.
Aanbevelingen
In het advies komt de Rli tot 6 aanbevelingen. Zo moeten Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten duidelijkheid bieden over de doelen die boeren moeten bereiken en de daarbij behorende termijnen. Deze doelen moeten worden vertaald in bedrijfsspecifieke normen, voor zover mogelijk op perceelsniveau. “Het is belangrijk dat de normen zodanig zijn gesteld dat daarmee de doelen daadwerkelijk kunnen worden gehaald, zodat tussentijdse aanscherping niet nodig is.”
De raad pleit ervoor om generieke en specifieke normen zo veel mogelijk vast te leggen in doelvoorschriften, en het aan de ondernemer te laten met welke middelen hij de te bereiken doelen haalt. Die opzet vereist wel een adequate monitoring (en handhaving) op bedrijfsniveau om te bepalen of de doelen worden gehaald. Een opgave die volgens de raad bij het Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten ligt. “Wij realiseren ons overigens dat de noodzakelijke monitoring nog het nodige vergt.”
Certificeringssysteem
De raad pleit ervoor dat er een certificeringssysteem komt. Zo’n systeem heeft een aantal voordelen, aldus het advies. Zo kan middels certificering worden beoordeeld in hoeverre bedrijven aan de (toekomstige) normen voldoen, kan de veelheid aan duurzame eisen in onderling verband worden gebracht, kan rekening worden gehouden met de specifieke omstandigheden van bedrijven en kan certificering worden gekoppeld aan beloningssystemen als voortuitgang wordt geboekt in het realiseren van duurzame doelen.
"Op vergelijkbare wijze kan certificering de basis vormen voor transitiefinanciering of voor het belonen van boeren die groene diensten leveren zoals de aanleg van landschapselementen, vastlegging van CO2, waterberging, herstel van biodiversiteit (akkerranden, kruidenrijk grasland, akker- en weidevogelbeheer), openstelling van wandelpaden enzovoort." Een onafhankelijke autoriteit moet zo’n certificeringssysteem opzetten en monitoren, aldus het advies.
Gebiedsprocessen
Rijk en provincie hebben, volgens de raad, ook de taak gebiedsprocessen te ondersteunen. “In sommige gebieden liggen er gezamenlijke opgaven, bijvoorbeeld als gevolg van een gewenste verhoging van de waterstand of biodiversiteitsherstel. Die opgaven moeten via gebiedsprocessen waarbij de boeren betrokken zijn worden vertaald naar eisen voor de afzonderlijke bedrijven”, schrijft de raad.
De laatste aanbeveling is gericht aan het adres van het Rijk. Dat moet een gedragsverandering bewerkstelligen bij de consument en schakels in de voedselketen, aldus de raad. “De rijksoverheid moet bevorderen dat kredietverstrekkers, inkoopcombinaties van supermarkten, afzetcoöperaties en ook de consument meer bijdragen aan het proces van verduurzaming.”
MEER INFORMATIE
Rli-productie: Boeren met toekomst