Op het jubileumsymposium ter gelegenheid van 15 jaar Deltares brak algemeen directeur Annemieke Nijhof een lans voor meer samenwerking tussen instituten en het professioneel en maatschappelijk veld om te komen tot betere oplossingen voor allerlei watergerelateerde problemen. Hierover gaat het gesprek met haar en met Stephanie Janssen expert nature-based solutions en sociale inclusiviteit.
door Mirjam Jochemsen
Wat maakt volgens u meer samenwerking in het wateronderzoeksveld noodzakelijk?
Nijhof: “In de 30 jaar dat ik werkzaam ben in de leefomgeving heb ik grote maatschappelijk veranderingen gezien. De complexiteit van de samenleving is enorm toegenomen. De politiek heeft geen stabiele brede basis meer doordat de kiezer elke vier jaar beslist waar hij bij wil horen en het aantal partijen blijft toenemen. Waar 30 jaar geleden de grote partijen veel denkwerk in eigen huis deden is het nu bijna onmogelijk voor een wetenschappelijk bureau van een politieke partij om zelf een synthese te maken van alle kennis die we in Nederland hebben.
Ik bepleit daarom dat de onderzoeksinstituten Deltares, TNO, Wageningen en andere universiteiten, KWR en Wetsus, hun kennis meer samenbrengen rond maatschappelijke opgaven. Met publiek geld genereren we enorm veel kennis. De complexe integrale vragen laten zich echter niet beantwoorden met gestapelde deelonderzoeken met een nietje erdoor. Als ingenieurs zijn we wel zo opgeleid: een integraal onderwerp uiteenrafelen, en de deelvragen bij verschillende partijen neerleggen.
Maar dat is geen samenwerken, dat is werk verdelen. We moeten elkaar actiever opzoeken, en als technische en natuurwetenschappers ook openstaan voor hoe economen, sociale wetenschappers en gewone mensen, kijken naar de wereld. We moeten een manier vinden om met elkaar het gesprek te voeren over: wat is hier van belang, en wat kan mijn kennis daaraan bijdragen? Pas dan kunnen we echt betekenisvol zijn in het oplossen van problemen.”
Janssen: “Wij denken dat werken met nature based solutions de volgende stap is die we als wereld nodig hebben. Maar dat gaat alleen lukken in co-creatie. Een van de lessen leerden we in Mozambique, waar lokale bewoners lang niet zo enthousiast waren als wij over de volgens ons ‘duurzame’ oplossing. De voorkeur werd gegeven aan andere oplossingen. Wat de meest duurzame oplossing is, daar kom je alleen achter als je aan het begin kijkt wat er speelt, hoe het systeem daar werkt, waar wederzijds de vragen en de zorgen zitten zoals bij voorbeeld over het onderhoud van de nieuwe voorziening.
Je kunt nooit in je eentje van tevoren verzinnen welke kennis een bepaald vraagstuk nodig heeft. Je móét aan de voorkant nieuwsgierig zijn, met de opdrachtgever en met wetenschappers uit verschillende disciplines praten, én met lokale overheden, én met bewoners. Het leert je de begrensde relevantie van je eigen kennis te begrijpen, en te vragen: mij wordt een ontwerp gevraagd, maar wie gaat het gebruiken en wat moet het dus doen?”
Nijhof: “Andere disciplines, mensen, bewoners, zitten vaak met vragen die niet in ons model passen, maar die wel echt om een antwoord vragen. Voor mij is dat de kern van co-creatie: dat je bereid bent om een stap terug te doen. Niet wíj́ definiëren wat het probleem is, dat doen we samen.”
Dus je hebt een andere mindset van gespecialiseerde experts nodig, je wilt ze in de modus krijgen van ‘ik ben nieuwsgierig naar wat jíj́ denkt’? Dat lijkt me lastig.
Nijhof: “Ik zie het als een cultuur- en attitudevraagstuk. ‘Zachte’ wetenschappen worden niet altijd even serieus genomen. Als natuurwetenschappers en ingenieurs zijn we grootgebracht met de overtuiging dat wij voor alle problemen een oplossing kunnen uitrekenen. Dat hoor je al in de taal die we spreken. 'Ik heb eraan gerekend...’ betekent impliciet 'dus het klopt'.”
Janssen: “En andersom. Een collega vertelde over een beekherstelproject: ‘Natuurmensen zeiden dat er een verandering was, maar ja, ze hadden het niet gemeten.’ Daarmee zei ze eigenlijk 'daar heb ik niks aan'. We zijn allemaal heel gedreven om oplossingen te zoeken die de wereld beter maken. De uitdaging is om daarbij ook ruimte te geven aan andere dan technische perspectieven, en het niet-meetbare en niet-uitrekenbare serieus te nemen.”
Nijhof: “Wat bij een nieuwsgierige en bescheiden houding niet helpt is dat de onderzoekswereld competitie-bevorderende prikkels bevat. Je wilt of moet gewoon de beste zijn, het loont om als eerste auteur op het artikel genoemd te worden. Je financiering en je opdrachten veiligstellen. Maar in een instituut als Deltares vind ik het immoreel om te concurreren met een ander kennisinstituut. Er is zo veel werk te doen, we moeten elkaar niet bestrijden maar verder helpen. Hoe selectiever we zijn en hoe meer we met anderen samen kunnen doen, hoe groter onze impact.”
Hoe pak je dat dan concreet aan?
Nijhof: “De lijnen van ons onderzoeksprogramma gaan langs dwarsverbanden door de organisatie heen. In covidtijd – ik was net gestart bij Deltares – sloot ik aan bij een sessie over de Noordzee. Daar zaten 35 Deltares-mensen in het scherm, tweeëneenhalf uur lang. Ze presenteerden allemaal wat ze aan het doen waren op de Noordzee. Ik realiseerde me: dit is wat de commissie Wijffels bedoelde in haar adviesrapport ‘De kracht van directe verbindingen’, de ‘geboorte-akte’ van Deltares. Dat je van elkaar weet hoe je vanuit verschillende disciplines en gezichtspunten naar hetzelfde systeem kijkt. De één onderzoekt hoe je een windmolenpijler moet funderen, de ander wat wind betekent voor algen en ecologie, en de volgende waar het zand ligt voor kustonderhoud.”
Janssen: “Sinds een jaar of zes geven we de medewerkers trainingen en opleidingen in co-creatie. In het begin was dat heel nieuw en soms voelden mensen zich daar zelfs ongemakkelijk bij. Maar nu signaleer ik een grote behoefte om op deze manier te leren werken. 15 jaar geleden was het minder vanzelfsprekend om met andere disciplines samen te werken. Dat is nu veranderd. We bieden ook platforms aan om te leren hoe je kunt co-creëren. We delen ervaringen: waar loop ik tegenaan, hoe doe jij dat, wat levert het op?”
Geen stapels met nietjes meer?
Nijhof: “Als het gaat om het elkaar informeren, de nieuwsgierigheid naar wat je collega’s doen, met elkaar communiceren, zijn we heel ver. Tegelijk is er nog veel te winnen in de synthesefase. Ook hier is het even afstand nemen aan de voorkant onmisbaar. Zo ontdek je waar de synthese toe moet leiden, én het helpt je zien wanneer je kan stoppen omdat het genoeg is voor het vraagstuk waarmee je bezig bent; zeker bij projecten die van veel verschillende disciplines iets vragen is dat belangrijk. Als je het aan de voorkant niet goed doet, krijg je het aan de achterkant niet meer voor elkaar.”
Wilt u aan het eind van dit gesprek nog iets kwijt?
Nijhof: “Kijk, de vraag is of het toeval is dat je hier tegenover twee vrouwen zit. Op de Waterbouwdag 2020, toen ik hier net gestart was, heb ik gezegd: ‘Het is tijd voor feminisering in onze sector.’ Daarmee bedoelde ik niet ‘meer vrouwen’, maar aandacht voor feminiene eigenschappen van vrouwen én mannen. Onverbiddelijk stevig zijn als het moet, maar altijd met ruimte voor de zachte kant, voor de ander en voor twijfel. Dit tegenover masculine eigenschappen: de confrontatie aangaan, willen winnen, emoties voor je houden, sterk zijn. Wat dat betreft geloof ik dat we er goed voorstaan in onze organisatie. Dat helpt bij onze missie. Wij zijn op aarde om het leven in deltagebieden beter te maken. Dat kan echt alleen als je je plek in het grotere systeem weet, en enorm je best doet om je kennis in de goede vorm te brengen.”
Dit artikel verscheen in de printuitgave van H2O
LEES OOK
Co-creatie, het nieuwe normaal